Mijn heer en lieste hartge

Categorie: Briefloze periode Pagina 1 van 5

Margaretha en de taalpurist

Ik ben geen goede schrijver: ik ben een slordige ADHD-er en als ik typ probeer ik mijn gedachten bij te houden. Mijn snelle typen klinkt volgens mijn kantoorcollega als de rammelende flesjes bij een apotheek. Er zitten dus altijd vertypingen en domme dt-fouten in mijn teksten. Dat betekent niet dat ik geen taalpurist ben. Ik vind dat je in principe gewoon je best moet doen om fatsoenlijk Nederlands te gebruiken. Ik gruw van SMS-taal en “maar je begrijpt het toch” is voor mij geen argument. Mijn kinderen kunnen zich dan ook gelukkig prijzen dat ik bewust kinderloos ben.

Mijn typsnelheid volgens kantoorcollega

het voert hier wonderlijcke tael

Totdat Margaretha Turnor in mijn leven kwam. Ze kwam ongemerkt: haar verhalen nestelden zich in mijn hoofd, toen in mijn hart en daarna hunkerde ik naar meer. Dus dook ik in haar echte brieven. Nu kan ik me niet meer voorstellen dat ik destijds haar handschrift kon lezen en haar taal niet begreep. Als je meer 17de-eeuwse handschriften kent, is Margaretha’s lettertype eigenlijk behoorlijk modern. Haar taalgebruik is welbeschouwd ook heel goed te volgen. Als je het tenminste hardop aan jezelf voorleest, want ze schrijft nogal fonetisch.

het sal wel goede woorde geefve, damen niet mee te mart kan gaen

Inmiddels reageer ik vrij fel op mensen die op basis van Margaretha’s brieven zuur menen te moeten vertellen dat Margaretha niet veel opleiding had, omdat haar spelling toch echt beneden de maat is. Wij, 21ste-eeuwers denken te zwart-wit: je schrijft een woord goed of je schrijft het fout. In de 17de eeuw was er nog geen standaardspelling en Margaretha neemt de ruimte die ze daardoor krijgt volledig in. Ze schroomt er niet voor om één naam in één brief op drie verschillende manieren te spellen, ze bedenkt (waarschijnlijk) zelf gezegdes en maalt niet om interpunctie. En dat je in het heetst van het schrijven van een brief “daar men” afkort tot “damen”: sorry hoor, maar je begrijpt het toch?

Bruine tekening van een meisje dat voorover gebogen zit over een blad. In haar rechterhand een pen of potlood.
Jenneken tekenend of schrijvend, Harmen ter Borch, 1653. Collectie: Fondation Custodia, collectie Frits Lugt (eigen foto).

daer de foute bij gepleecht sijn 

We zijn hier, op dit blog, inmiddels drie archiefnummers (van de zeven) verder. Ik lees zelf vooruit, controleer de transcripties, zoek personen en gebeurtenissen uit en zoek woorden op in de historische woordenboeken van het Instituut voor de Nederlandse Taal. Bijna alle woorden vind ik overigens daarin terug en Margaretha heeft een enorme woordenschat! Wat doet deze innige relatie met Margaretha’s taalgebruik met mij?

Heel eerlijk? Veel! Ik kan inmiddels zelf ook behoorlijk op z’n Margaretha’s typen. De transcripties staan ook in een worddocument en met ctrl+f kan ik haar spelling zo nabootsen dat ik meestal wel vind wat ik zoek. Het werkt alleen wel door… Inmiddels ziet eigenlijk bijna alles wat ik typ er logisch uit en moet ik soms een woord op drie manieren spellen om te weten wat de juiste, 21ste-eeuwse spelwijze is. Gelukkig is er bij echte twijfel gewoon nog steeds Het Groene Boekje. Ik denk wel dat ik voor de échte 21ste-eeuwers teegen woordich meer foute pleech.

Een partiekuliere pasie 

Maar wat vind ik dan nu van 21ste-eeuwers die fonetisch schrijven? Je zou zeggen dat ik misschien milder geworden ben en dat ik tevreden ben als ik begrijp wat er bedoeld wordt. Nou. Nee. Ik ben meestal ook degene die ziet dat het verschil tussen d, dt of t een heel andere betekenis aan een zin kan geven. Dus ik blijf voorstander van goed taalonderwijs en zorgvuldige spelling. Zonder een goede basis in je eigen taal is het ook lastig andere talen te leren. En datzelfde geld1door een meelezende redacteur ben ik, terecht, gewezen op deze domme dt-fout, ik heb hem laten staan om de eerste alinea te bevestigen voor een tijdreis in je eigen taal. Ik merk bij historische brieven dat mijn Frans niet goed genoeg is om een brief uit de 18de eeuw te lezen, terwijl ik een moderne (gedrukte) Franse tekst wel redelijk kan lezen.

Op dit beroemde schilderij verbeeldt Bruegel het bijbelverhaal over de overmoed van de mens, die een toren tot in de hemel wilde bouwen. God strafte daarvoor met de Babylonische spraakverwarring wat samenwerking onmogelijk maakte. Het immense bouwwerk reikt tot in de wolken. Talloze mensen bevinden op en rond het gebouw. Breugel liet zich voor zijn toren uit de oudheid inspireren door de Romeinse arena, het Colosseum.
Toren van Babel, Pieter Brughel (I), ca. 1568. Collectie: Boijmans van Beuningen.

ick sien de kompasie 

Uiteraard is taal levend en zijn grenzen er om geslecht te worden. Mijn Frans is niet goed genoeg om oude brieven te lezen, mijn Duits was op de middelbare school écht berucht slecht. En toch probeer ik Duits te praten. Ik bak er weinig van, mijn naamvallen vliegen alle kanten op en als ik er niet uit kom, bedenk ik gewoon zelf een woord. Dus compassie voor slecht taalgebruik is er wel: we hebben nu eenmaal allemaal onze grenzen en het is zonde als die je beperken in het maken van een connectie met je medemens. Want dat is toch waarom we allemaal iets met taal doen.

Banner van de Week van het Nederlands met ondertitel Op reis in taal van 4 tot 12 oktober. Tegen een roze achtergrond staan twee vrouwen in reiskleding met een rolkoffer.

Dit blog is geschreven in het kader van de Week van het Nederlands, met als thema Op reis in taal.

nabrander

De kopjes “op z’n Margaretha’s” komen uit de volgende brieven

het voert hier wonderlijcke tael komt uit de brief van 10 juli 1684 (is nog niet over geblogd). Er is een bestand getekend in de Frans-Spaanse Oorlog en Margaretha verbaasd zich erover hoe er over de totstandkoming van dat verdrag gepraat wordt. Ze verwacht zware tijden.

het sal wel goede woorde geefve, damen niet mee te mart kan gaen komt uit de brief van 6 oktober 1680, hier schrijven we volgend jaar over. Margaretha hoopt dat Godard Adriaan zelf een keer met Willem III over de betaling voor zijn werk kan praten. Ze verwacht alleen dat dat wel goede woorden zal geven, waarmee je niet naar de markt kunt. Kortom: ze verwacht beloftes, maar geen geld. Dit spreekwoord heb ik op deze manier niet gevonden. Wel “Schone woorden vullen geen zak” en als synoniem daarvoor “Lullen is geen vis”. Dat laatste zou Margaretha natuurlijk noooooit zeggen, maar het past wel heel goed in de 21ste eeuw.

Een vismarkt in een stad. In het midden een stalletje waar vis uitgestald ligt en waarachter een vrouw vis schoonmaakt. Links andere stallen. Voor de stal een waterpomp en een bezem. Op de voorgrond een kruiwagen.
Vismarkt, Cornelis Dusart, 1683. Collectie Rijksmuseum.

daer de foute bij gepleecht sijn komt uit de brief van 1/11 mei 1680. Blijf vooral dit blog volgen, want het komend jaar krijgt Margaretha een conflict met de dominee en de kerkenraad. Daar worden zoveel fouten bij gepleegd, dat zelfs zoon Van Ginkel moet komen bemiddelen.

Een partiekuliere pasie komt uit dezelfde brief. Margaretha verzekert haar man ervan dat het niet haar persoonlijke vendetta tegen de dominee is.

ick sien de kompasie komt uit de brief van 1 april / 22 maart 1684. Margaretha heeft een acksident (wond) aan haar been, Godard Adriaan heeft eerder gesuggereerd dat het door een puist komt, maar Margaretha haalt alle chirurgijns uit de regio erbij om te bewijzen dat het veel erger is. Brieven later ziet ze in de brief van Godard Adriaan dat hij compassie met haar heeft wat betreft haar acksident.

  • 1
    door een meelezende redacteur ben ik, terecht, gewezen op deze domme dt-fout, ik heb hem laten staan om de eerste alinea te bevestigen

Hortus Malabaricus

In de periode dat Margaretha en haar man in Amerongen steen voor steen hun kasteel weer opbouwden, was aan de andere kant van de wereld een achterneef van Godard Adriaan bezig met de opbouw van een misschien wel nog indrukwekkendere nalatenschap. Maar dan wel in een hele andere tak van sport: de botanie.

Een tak met grote bladeren en kleine rode vuchten.
Nati Schambu (Syzygium malaccense, Djamboe bol) uit de Hortus Indicus Malabaricus (Vol. 2), naar Pietro Foglia, 1678-1703. Collectie Minnealpolis Insitute of Art.

Hendrik Adriaan van Reede (1636-1691)

Hendrik Adriaan van Reede tot Drakestein was de jongste van de vele kinderen van Godard Adriaans achterneef Ernst van Reede tot Drakestein. Hij was een broer van Carel van Reede van Drakestein, opperschenker van de keurvorst, die overleed toen Godard Adriaan in Berlijn was. Vóór zijn vijfde verjaardag waren allebei zijn ouders al overleden, en als tiener ging hij naar zee. Hij verdiende zijn sporen bij de VOC, toen die in de jaren zestig stukje bij beetje Ceylon (Sri Lanka) en de westkust van India veroverde op de Portugezen. In 1669 werd hij commandeur van Malabar, dat grotendeels samenvalt met de huidige Indiase deelstaat Kerala. Geen gemakkelijke klus, want enerzijds moest hij voor de compagnie zorgen voor zo snel mogelijk veel winst, maar anderzijds probeerde hij ook lokale vorsten te vriend te houden. Ondertussen was de onderlinge rivaliteit tussen de regionale VOC-dienaren groot. Gelukkig had hij ook een hobby.

Voor een gordijn met op een achtergrond een wijds uitzicht staat een man met een grote krullenpruik. Hij draagt een harnas met een jabot en een degen aan een riem om zijn middel. In zijn rechterhand heeft hij een maarschalkstaf en daarmee rust hij op een tafeltje. Onder het portret de zestienkwartieren van zijn voorouders.
Portret van Hendrik Adriaan van Reede Tot Drakestein, Pieter van Gunst, 1689. Collectie Rijksmuseum

Lokale kennis

Hendrik Adriaan had grote belangstelling voor de enorme diversiteit aan inheemse plantengroei die hij overal om zich heen zag. Bij zijn residentie in Cochin liet hij een grote botanische tuin met allerlei planten uit de omgeving aanleggen. Om zowel zijn verzameling als zijn kennis uit te breiden organiseerde hij op regelmatige basis plantenexpedities door zijn eigen streek en aangrenzende gebieden. Daarbij had hij hulp van lokale geneesheren, die over de kennis van vele generaties beschikten, en van een Italiaans pater.

Gezicht op de stad Cochin, aan de kust van Malabar. Gezien van de zee, rechts een Hollandse koopvaarder, op de voorgrond enkele roeiboten. Bovenaan de plaatsnaam Couchyn.
Gezicht op Cochin aan de kust van Malabar in India, Johannes Vinckboons (toegeschreven aan), 1662-1663. Collectie Rijksmuseum.

Dat was niet alléén uit pure wetenschappelijke interesse of liefhebberij. Ook voor de VOC lagen hier kansen. Terplekke gebruik maken van medicinale planten is tenslotte een stuk efficiënter, dan dure medicijnen uit Europa laten komen. Die zijn immers feitelijk uit de zelfde ingrediënten gemaakt, maar zijn dan jaren oud door de reis via Arabische handelsroutes de andere kant op. En wie weet zat er winst in exploitatie van nog onbekende toepassingen van onbekende planten.

Uiteindelijk zou Hendrik Adriaan alle verzamelde informatie op schrift laten stellen en mét afbeeldingen in een grote 12-delige planten-encyclopedie in Nederland publiceren genaamd Hortus Indicus Malabaricus.

Drie talen

Zover was het nog niet toen Hendrik Adriaan in 1676 de slangenkuil van elkaar zwartmakende en frauderende VOC-dienaren ontvluchtte en naar Batavia vertrok. Het manuscript voor het eerste deel was wel al per schip onderweg naar Nederland, en in Batavia werkte hij samen met anderen aan de volgende delen. Toen hij in 1678 Amsterdam binnen voer, was het eerste deel net verschenen.

Tekening van een tak met doornige zijtakken met blad en daaraan bloemen en bessen. Rechts in de bovenhoek de namen in latijns schrift en aziatische handschriften.
Mail-anschi (Lawsonia inermis, henna), Joannes Commelin, 1678. In: Hendrik van Reede van Drakestein, Hortus Indicus Malabricus Vol. 1, 1678. Rechts boven de naam van de plant in het Latijn, Malayalam, Arabisch en Sanskriet.

Bij de afbeeldingen stonden de namen van de planten in drie talen: Latijn, Bramaans en Malayalam, de taal die aan de westkust van India gesproken werd. Als extraatje stond de Malayalamse naam ook nog eens in het Arabisch genoteerd. Als waarborg van echtheid en het wetenschappelijke gehalte schreven de vier belangrijkste meewerkende arts-plantkundigen, Itty Achudan, Appu Bhatt, Ranga Bhatt en Vinayaka Pandit, eigen voorwoorden in het Bramaans en Malayalam1J. Woodward, Hortus Malabaricus: A Botanical and Linguistic Treasure – Magdalen College. De eerste twee delen droeg Hendrik Adriaan op aan hoge VOC-bestuurders, maar de derde aan de eigen koning van Cochin.

Op een troon zit een vrouw (ceres?) met een hark in haar hand. Rechts van haar presenteren Afrikaanse jonge mannen verschillende planten.
Ontwerp voor het titelblad van ‘Hortus Indicus Malabaricus’, deel III, van H.A. van Rheede tot Draakesteyn, Gerard de Lairesse, 1673-1678. Collectie Rijksmuseum.

Heer van Mijdrecht

Gedurende zijn verblijf in Nederland verwierf Hendrik Adriaan de heerlijkheid Mijdrecht en kreeg daardoor het recht om zitting te nemen in de Staten van Utrecht. Zou hij zijn Amerongse achterneef vaak ontmoet hebben? We weten het niet, maar het vijfde deel van de Hortus Malabaricus, dat verscheen in 1685, is opgedragen aan Godard Adriaan. Andere delen zijn ook opgedragen aan (aangetrouwde) familieleden, waaronder… neef Welland.

Meer uit te wisselen had Hendrik Adriaan met Joan Huydecoper, de kleurrijke eigenaar van huis Goudestein in Maarssen. Deze stads- en VOC-bestuurder was mede-oprichter van de Hortus Botanicus in Amsterdam, die in 1682 opende. Het contact met Hendrik Adriaan zou de Amsterdamse Hortus in later jaren veel nieuwe planten opleveren.

Enkele mannen bestuderen planten aan een tafel. De oude zittende man schrijft in een boek. Rechts draagt een man een mand met planten. Door de ramen zicht op een tuin en een landhuis.
Botanicus, Cornelis Ploos van Amstel naar Gerbrand van den Eeckhout, 1779. Collectie Rijkmuseum.

De laatste reis

Hendrik Adriaan vertrok in 1685 weer voor de VOC richting India. Hij moest orde op zaken gaan stellen in vestigingen waar meer voor eigen gewin werd gehandeld dan voor de compagnie. Een hoofdpijndossier, waarbij hij tenslotte in 1691 door ziekte werd geveld en het loodje legde. Aan boord van zijn schip overleed hij, overigens in hetzelfde jaar als Godard Adriaan. Zijn geadopteerde dochter Francine regelde een vorstelijke begrafenis in Surratte, waar zijn schip naar op weg was geweest.

De begrafenis van Hendrik Adriaan Baron van Rheede tot Drakestein te Surat ijn India, januari 1692. Begrafenisstoet buiten de stad met een lijkwagen getrokken door vier ossen. Erboven staat: Lyk-Statie van de Heer Hendrik Adriaan van Rheede, Heer van Meydrecht, etc. Gestorven den 15 December 1691 en ter Aarde bestelt op Suratte in Januari 1692
Begrafenis van Hendrik Adriaan van Rheede tot Drakestein, 1692, Jan Luyken, 1692-1693. Collectie Rijksmuseum.

Nalatenschap

De afwikkeling van de erfenis had voor Francine nog een vervelend staartje. Terug in Nederland wilde ze, zoals haar vader in zijn testament had vastgelegd, een legaat van 2000 gulden overmaken aan de kleinkinderen van diens overleden zus Agnes. Helaas… Wie kruiste haar pad als voogd voor de kleinkinderen, en eiste voor hen de vollédige erfenis (ca. 50.000 gulden plus Mijdrecht) op? Juist…, neef Welland. Het eindigde ermee dat de kleinkinderen door het Hof van Utrecht in 1697 het huis te Mijdrecht toegewezen kregen, mét bijbehorende titel, en Francine haar vaders geld. Met haar man Anthony Karel van Panhuysen kocht ze in 1699 Huis te Vliet in Lopikerkapel, waar ze tot haar dood in 1731 zou wonen2Heniger, J. Hendrik Adriaan Van Reede Tot Drakenstein (1636-1691) And Hortus Malabaricus (Rotterdam 1986), p. 87-90.

De meest duurzame en waardevolle erfenis is natuurlijk de Hortus Malabaricus gebleken. Linaeus gebruikte het als basis voor de naamgeving van Zuid-Aziatische planten in zijn classificatiesysteem en tot ver in de negentiende eeuw bleef het een referentiewerk voor botanici. In 2009 leidde de Engelse vertaling in zuid India tot de herontdekking en herwaardering van de lokale plantenkennis die de oorspronkelijke bron is geweest3R. Shetty, Hortus Malabaricus: How the garden of Malabar travelled the world | Garland Magazine. Op Kasteel Amerongen is helaas geen exemplaar van het boek aanwezig.

Ingekleurde gravure van een tak met daaraan een grote witte kelkbloem en twee kleinere, groene, stekelige vruchten. In de rechterbovenhoek de naam in vier handschriften.
Hummatu (Datura Metel) uit de Hortus Indicus Malabaricus (Vol. 2), naar Pietro Foglia, 1678-1703. Collectie Minnealpolis Insitute of Art.

De steenoven

Zonder klei geen baksteen en zonder baksteen is in een land met vrijwel geen natuursteen een kasteel niet te bouwen. Alleen al voor het kasteel hadden Godard Adriaan en Margaretha ongeveer 1 miljoen stenen nodig. Daar zouden de bijgebouwen en de kades van de grachten nog bij komen. Al met al zal Margaretha nog een aantal jaren aan het bouwen zijn. Als we zo verder gaan met de brieven van 1679, dan komt de steenoven nog steeds terug in haar brieven.

Steenfabrieken

Op zich ligt Amerongen in een goed gebied voor baksteen, want rivierklei is uitermate geschikt om bakstenen van te maken. We kennen allemaal het beeld van de rivieren die traag door oneindig laagland gaan, met in hun uiterwaarden de steenfabrieken. Alleen komen die steenfabrieken pas in de 19e eeuw. Godard Adriaan en Margaretha hadden hier dus helemaal niets aan.

Kaart van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen met vooral aan de Gelderse oever steenfabrieken.
Oostellijk deel van de kaart Nederrijn en Lek tussen 1800 en 1900, Blijdestijn, 2017, pagina 311. Uitgave gefinancierd door de Provincie Utrecht.

Steenovens, veldovens en veldbrand

In de 17e eeuw waren er her en der wel steenovens, maar die hadden vaak een semi-permanent karakter. Er zijn drie varianten van baksteenbakken te bedenken. De steenoven is het meest permanent, de veldoven wordt gebouwd op een plek waar tijdelijk veel stenen nodig zijn, meestal is het een ommuurde ruimte die als oven gebruikt wordt. Veldbrand is een manier van bakstenen bakken waarbij geen oven gebouwd wordt, maar de bakstenen die gebakken worden zelf onderdeel zijn van de oven.

Met de aantallen bakstenen die voor het kasteel nodig waren, was het economisch zinvol om het bakken van stenen zelf te regelen. Margaretha heeft het zelf altijd over de steenoven, maar hoogst waarschijnlijk ging het over een veldoven of misschien veldbrand. Alleen archeologisch onderzoek kan aantonen wat voor structuur gebouwd was om stenen te bakken.

Rechts voor een stapel bakstenen waar rook uit komt. Voor de stapel staat een steiger met mannen erop en bovenop staan mannen. Iemand gooit bakstenen omhoog naar de mannen op ge steiger. Rechts bouwen mannen een hoog scherm, waarschijnlijk tegen regen en wind. Schuin achter de roken stapel stenen staat een zelfde stapel stenen, alleen is daar een hoek uit, in de hoek staat een man die stenen gooit naar een man op een wagen. Op de achtergrond stapels droge stenen onder afdakjes die wachten om gebakken te worden.
Het bakken van bakstenen in de openlucht, E. Bure, 1879. In: Louis Figuier (1879). Les merveilles de l’industrie; ou, Description des principales industries modernes.

Toponiemen

We weten wel waar de steenovens geweest zijn, want het geheugen van een dorp zit vaak nog in de plaatsnamen. Vlak naast het kasteel zijn twee weilandjes die nog steeds Steenoven 1 en steenoven 2 heten. Steenoven 1 en 2 liggen net buiten de dijk die (nog steeds) om het kasteelterrein ligt. Het is dus niet verwonderlijk dat de steenovens regelmatig last van hoog water hebben.

Een kaartje van het dorp Amerongen met het kasteel. In alle velden zijn namen geschreven. Links naast Kasteel Amerongen ligt een weg en aan de overkant ligt het veld 1e en 2e Steenoven.
Fragment uit: Veldnamenkaart van Amerongen waarop aangegeven de tabaksschuren en de namen van de weilanden en bospercelen, 1970 naar origineel uit 1696. Collectie: Flehite, Oudheidkundige Vereniging Amersfoort, archief Eemland.

Stenen vormen

De eerste stap bij het maken van bakstenen is het aanvoeren en werkbaar maken van de klei. Als de klei soepel is, worden met behulp van een houten mal de stenen gevormd. Zo krijgen ze allemaal dezelfde maat. Vers gevormde stenen worden te drogen gelegd. Bij een veldoven en veldbrand gebeurt dit allemaal buiten, vandaar Margaretha’s klachten als het te veel regent. Dan moeten ze ervoor zorgen dat de drogende stenen niet nat worden.

Op de voorgrond een tafel met daarnaast een kruiwagen met daarin een spade gestoken. Achter de tafel staat een man die met een roller over een rechtshoekige vorm gaat. Links voor licht allerhande gereedschap (emmers, bezems, planken) en er loopt een jongen met een baksteen in de handen naar achtern. Achter de tafel is een vel dat vol ligt met bakstenen die te drogen gelegd worden. Rechts scheppen mensen klei in een kruiwagen. Links worden de gedroogde bakstenen opgestapeld.
Het vormen van bakstenen, E. Bure, 1879. In: Louis Figuier (1879). Les merveilles de l’industrie; ou, Description des principales industries modernes.

Ongebakken stenen in of als oven

Als de stenen gedroogd zijn, worden ze opgestapeld in de oven (veldoven) of als oven. In de praktijk moet je je voorstellen dat de stenen al dan niet binnen een stenen omheining worden opgestapeld in lange rijen met zowel horizontaal als verticaal veel lucht tussen de stenen. Deze holtes worden gevuld met turf. Nog steeds met lucht ertussen, want dat is nodig voor een goede verbranding van de turf.

Bij veldbrand worden de buitenste stenen dichtgesmeerd met leem, zodat een gesloten oven ontstaat en waar dan boven ruimte vrij gehouden wordt voor de trek en aan de voorkant zijn de tussenruimten onderin met daarin het turf open, zodat het turf aangestoken kan worden

Links de weg en direct daarnaast het spoor van de tram. Rechts liggen bossen riet ergens op. Naast de weg staat een elektriciteitspaal. Verderop de steenfabriek. De fabriek heeft geen schoorsteen.
Gezicht op de steenfabriek te Remmerden (gemeente Rhenen), met op de voorgrond de Utrechtsestraatweg en de trambaan uit Amerongen, 1908. Collectie Het Utrechts Archief. Rechts voor mogelijk rieten bescherming van de drogende stenen.

Bakken

Als de oven vol of klaar is en de weersverwachting is goed, dan wordt het turf tussen de stenen aangestoken. Een veldoven of veldbrand brandt meestal één à twee weken. Omdat een veldbrand geen muur om de oven heeft, is daar de kwaliteit van de stenen minder uniform dan bij een steenoven of veldoven. De binnenste stenen worden immers langer en heter gebakken dan de bakstenen aan de rand.

Hieronder een historische film over een Duits dorp dat ten tijde van de film (1963) nog jaarlijks een gezamenlijk een veldbrand uitvoert. Voor de echte liefhebber…

Brieven waarin Margaretha over de steenoven schrijft

Een nieuw brandspuit in 1677

Brand, daar konden ze in Amerongen over meepraten, gezien de ellende van 1673. In de zeventiende eeuw was dat een nog groter drama dan nu. Toch bracht diezelfde zeventiende eeuw ook een grote verbetering op dit gebied: een nieuw type brandspuit.

Gravure van een huis waar allemaal ladders tegenaan staan, de rechterkant is ingestort en slaan de vlammen uit. Op de voorgrond zijn allemaal mensen met emmers in de weer, emmers liggen ook overal op straat. Met de ladders worden mensen uit het huis gered.
Burgers met ladders en brandemmers in de weer bij een brand in Amsterdam in 1652. Fragment uit: De brand in het Oude Stadhuis van Amsterdam, Jan de Baen, 1652. Collectie Rijksmuseum.

Brandemmers en een houten pijp

Foto van een bruine leren emmer met daaraan een touw als handvat.
Leren brandemmer. Foto: Nettie Stoppelenburg.

Ieder brandgevaarlijk bedrijf was verplicht om één of meerdere leren brandemmers te hebben. De brandblussers vormden een rij vanaf het water en gaven de volle emmers door tot ze bij de brand op het vuur werden geleegd. Dan werd zo’n lege emmer teruggegooid en weer opnieuw gevuld en doorgegeven. Vanwege dat teruggooien was de emmer van leer.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw maakte hoepelsmid Hans Hautsch een brandspuit met twee cilinders om het water op te pompen naar een reservoir en dan het water omhoog te spuiten. Die brandspuit had een houten pijp om de waterstraal te richten. De waterstraal kwam zo’n twintig meter ver.

In het midden van de tekening de doorsnede van een brandend huis. Links staat een man te spuiten vanaf een platform en van daar kan hij alle plekken in het huis bereiken. Rechts hebben de mannen lieren slangen en die brengen ze in het huis, met een ladder naar het raam en op het dak.
Dwarsdoorsnede van een brandend huis met spuitgasten, Jan van der Heyden, ca. 1690. Collectie Stadsarchief Amsterdam. Links de oude manier van spuiten, rechts met de leren brandslangen die Jan van der Heyden uitgevonden had.

Jan van der Heyden

Jan van der Heyden kwam als jongen naar Amsterdam en maakte daar carrière als schilder van stadsgezichten. Maar naast zijn werk als schilder was hij ook op technisch gebied actief. Hij ontwierp in 1669 straatverlichting voor Amsterdam en dat had navolging tot in Berlijn. In 1672 maakte hij een nieuw ontwerp voor een brandspuit. Hij publiceerde daarover in 1677 met het boek ‘Bericht wegens de nieuw geïnventeerde en geoctroyeerde slangbrandspuiten uitgevonden door Jan en Nicolaes van der Heyden’.

Op de kade van de gracht staat een vierkant apparaat met aan twee kanten een handvat. Een slang loopt naar de gracht en een slang loopt naar een vergelijkbaar apparaat erachter. Rechts staat op een hoger deel van de kaden een stellage op vier poten met een zuiger. Ook hiervandaan loopt een slang de gracht in en een slang naar een pomp op de hoger gelegen straat.
Waterpompen op de kade van een gracht. Jan van der Heyden, ca. 1690. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Uit de titel van het boek blijkt al wat de grote vernieuwing is: leren brandslangen. Het water werd direct opgepompt vanuit de gracht en met een tweede pomp ging het water dan in de richting van de brand. De leren slang gaf de blussers meer flexibiliteit en ze konden ook op veilige afstand van het vuur blijven.

Links staan drie mannen bij een pomp, één staat te pompen. Een lange slang loopt over een plein en op het dak aan de andere kant staan twee mannen te blussen.
Spuitgasten met een brandspuit blussen een brand op een plein, Jan van der Heyden, ca. 1690. Collectie: Stadsarchief Amsterdam.

Big business

Groen apparaat op wielen waar een zwarte slang op ligt. Aan deze kan zit een handvat en aan de andere kant. Aan het apparaat hangt een linnen emmertje.
Brandspuit naar het ontwerp van Jan van der Heyden. Foto: Nettie Stoppelenburg.

Jan van der Heyden deed al snel goede zaken. In 1682 kwam er een compleet nieuwe brandweerorganisatie in Amsterdam. Alle zestig wijken kregen een eigen brandspuit en de mannen die aangewezen waren om de spuiten te bedienen, moesten minstens één keer per jaar oefenen. Zo’n brandspuit koste een paar honderd gulden per stuk.

Tsaar Peter de Grote wilde Jan van der Heyden overhalen om mee te gaan naar Rusland, maar de uitvinder weigerde. Hij verkocht hem wel een aantal brandspuiten. Voor schoenmakers was de brandspuit ook een interessante bron van inkomsten: zij repareerden indien nodig de leren brandslangen. Pas in 1780 kwam iemand op het idee om de leren slangen te vervangen door geweven hennepslangen.

Een opgerolde leren brandslang rond een blauwe paal. De stukken leer zitten met grote metalen popnagels aan elkaar. Aan het eind van de slang een koperen stuk om de slang aan te sluiten op een andere brandslang.
Leren brandslang, foto: Nettie Stoppelenburg.

Eeuwige roem

Niet elke stad en elk dorp kocht direct zo’n dure brandspuit. Maar uiteindelijk ging iedereen toch overstag. Er zijn zoveel Jan van der Heyden-brandspuiten gebouwd, dat er ook nog veel van bewaard zijn. De naam van Jan van der Heyden leeft ook voort in diverse straatnamen, van Amsterdam tot Tilburg. In 2012 is er zelfs een speciaal ‘Jan van der Heyden-jaar’ gevierd vanwege zijn driehonderdste sterfdag.

In theorie zou je zeggen dat de brandspuit voor Godard Adriaan en Margaretha net te laat kwam. Maar al was hij er geweest, de Fransen hadden waarschijnlijk voorkomen dat hij gebruikt kon worden.

Een portret van een man met een grote zwarte hoed en een witte kraag in een rond cartouche. Onder het cartouche een verwijzing naar zijn werk als uitvinder van de slangbrandspuit en opzichter over brandblusmiddelen, schutsluizen en stadswateren.
Jan van der Heyden (1637-1712), Marcus. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Thuis

Dat was het dan. Godard Adriaan is weer thuis en Margaretha hoeft dus geen brieven meer te schrijven. Ik ben blij dat Margaretha eindelijk haar man weer in haar armen kan sluiten.

Links een vrouw met een blauwe rok en een zwart jak en een man in een bruin pak met rode laarzen. De man heeft zijn arm om de schouder van de vrouw en ze kussen elkaar, Rechts een vrouw in het zwart van de achterkant. In haar linker hand heeft ze een blauwe veer.
Heer en dame kussend en een vrouw van achteren, Gesina ter Borch, 1654. Collectie Rijksmuseum.

Volgende missie

Er zijn weer brieven als Godard Adriaan op zijn volgende missie gaat. De laatste brief was van 16 juni 1677 en zijn volgende brief is van 11 november 1679. Dit betekent niet dat wij (ook) twee jaar wachten tot we verder gaan: wij pakken gewoon in november de draad weer op. In de perioden tussen de brieven proberen we jullie op de hoogte te houden van wat er zoal gebeurt in die twee jaar. Voor zover we dat weten natuurlijk, want als Godard Adriaan thuis is, hoeven er geen brieven meer geschreven te worden over de bouw. Maar over de oorlog, de situatie in de Republiek en de lotgevallen van familieleden kunnen we wel meer vertellen. Zijn er vragen of specifieke wensen voor verhaaltjes in deze periode? Laat het hieronder even weten!

In een kamer met een zwartwit geblokte tegelvloer zitten een man en een vrouw aan een ronde tafel met een blauw kleed te kaarten. Achter de vrouw staat de dienstmeid die haar een glas wijn inschenkt. Een jonge man leunt op de stoel van de man en kijkt mee in zijn kaarten. Achter de tafel hangt aan het plafond een groen paviljoen. Een soort loshangende hemel boven een bed. Aan de muur op de achtergrond hangen drie geweren, een schilderij met schepen, een plattegrond en een spiegel. Ook hangt er een bak met een kraantje boven een soort wasbekken op een poot. Tegen de muur staan twee stoelen, een deur staat open. Op de voorgrond snuffelt een hondje met een rode strik op de grond.
Kaartspelers in een interieur, Gesina ter Borch, ca. 1660. Collectie Rijksmuseum.

De bouwactiviteiten

We weten dat Margaretha’s belangrijkste doel was om in 1677 het huis wind en waterdicht te krijgen. Er werd gewerkt aan het dak en aan de schoorstenen en er werden glas en vensters besteld. De grote vraag is natuurlijk of ze het plafond in de grote zaal gaan jipsen of schilderen. Als we het alleen van de brieven zouden moeten hebben, zouden we dat nooit weten. Gelukkig staat het huis er nog en de grote zaal is in de basis nog steeds zoals hij tijdens de bouw bedoeld was. Dus komen kijken is de eenvoudigste oplossing om daar achter te komen.

Voor een huis met hoge ramen en luiken stopt een koets. Een man laat een vrouw uit de koets. Voor de koets staat een chique vrouw met een zwarte huik, een rode rok en witte kraag met een waaier in haar hand te wachten. Achter haar speelt een meisje met een hond. Op de trap naar de deur staat een oude man in het zwart. Hij heeft zijn hoed in de hand. Achter de koets buigen twee mannen naar elkaar. Op de voorgrond een paar kalkoenen en een haan.
Aankomst bij een landhuis, Gesina ter Borch, ca. 1661. Collectie Rijksmuseum.

Verder bouwen

Als we met de brieven van twee jaar later verder gaan, zijn de Van Reedetjes natuurlijk behoorlijk opgeschoten met de bouw. Dan wordt er hard gewerkt aan de bijgebouwen, vooral de stallen met de beide paviljoens. Daarnaast valt er natuurlijk in het huis zelf ook nog van alles te verfraaien. Verder zijn er verhalen over de kleinkinderen, over ossen, over de landbouw en over bezoek van de prins. Dus ook de volgende serie brieven heeft weer genoeg om naar uit te kijken!

Aan de linkerkant zien we nog net een stukje van de gevel van een groot huis met ramen met heraldische wapens. In het gras staat een lange tafel met allemaal mensen erom heen. Op tafel staat eten en de mensen vermaken zich met elkaar, er wordt geflirt, getoast en gekletst. Een kleine jongen loopt rond om de glazen bij te vullen.
Vrolijk gezelschap in de buitenlucht, Gesina ter Borch, 1658. Collectie: Rijksmuseum.

Gat

Het is een beetje stil hier. Het is niet zo dat wij (de schrijvers van het blog) het bijltje erbij neer gegooid hebben, maar er zijn gewoon even geen brieven. De laatste brief die we hebben is van 23 december 1676. De volgende is pas weer van 23 februari 1677. Waarom weten we eigenlijk niet.

Tekening van een man in een rood hemd met een groene broek die een bijl boven zijn hoofd houdt. Voor hem zit een wildzwijn op zijn kont met zijn voor poten voor zich uit.
Man die een wildzwijn slaat met een bijl, onbekende boekschilder, ca. 1230. Collectie: Staatliche Museen zu Berlin, Kupferstichkabinett. Foto: Jörg P. Anders.

Wat is er gebeurd?

We hebben nog gecheckt of Godard Adriaan misschien rond de jaarwisseling in de Republiek geweest is, maar nee, hij bleef op zijn post. Er zijn in de laatste dagen van 1676 en in de eerste maanden van 1677 ook geen dingen gebeurd die zo controversieel zijn dat er niet geschreven werd of dat Godard Adriaan haar brieven heeft vernietigd. Ook in de brieven is er geen aanknopingspunt, er wordt niet geschreven over slecht lopende post of missende brieven.

Zijn er verder wel brieven?

Van Ginkel schreef zijn vader een stuk minder regelmatig dan zijn moeder, maar ook voor hem geldt hetzelfde gat. Zijn laatste brief is van 19 december 1676 en de volgende is van 26 februari 1677. Ook van secretaris Godard van den Doorslagh zijn in deze periode geen brieven bewaard gebleven. Zijn laatste brief is van 16/6 december 1676. Bij hem duurt het alleen tot begin april voor we weer een volgende brief hebben.

Speculaties

We kunnen natuurlijk speculeren. Het was winter, misschien bevroor de inkt in hun pennen. Maar dan lopen we eigenlijk op de zaken vooruit. We kunnen de oorzaak ook bij de ontvanger zoeken. Ik ben zelf bijvoorbeeld iemand die best nog wel eens een kop koffie omstoot over belangrijke papieren, die toevallig op tafel liggen. Daar heb ik ook echt alle begrip voor. Ik heb ook ooit een kat gehad die op blauwe enveloppen plaste. Kon niemand wat aan doen. Maar het is eigenlijk ook helemaal niet erg om dingen niet te weten. We gunnen Godard Adriaan en Margaretha ook gewoon wat privacy. Bovendien zijn wij allemaal best druk met werk(-zaamheden).

Tips!

Aangezien er in die twee maanden verder ook weinig gebeurde wat opzienbarend was, kan het maar zo zijn dat we stil zijn tot 23 februari. Als één van onze lezers een idee heeft voor een onderwerp, laat het vooral weten! Beloven kunnen we niets, maar niet geschoten is altijd mis!

Stevige vrouw met grote jurk zit op een stoel aan een tafeltje. In haar linker hand heeft ze een schoteltje met daarop een kopje. In haar rechter hand een lepetltje. Op de tafel staat een koffiekan met een kraantje en een potje. Een kat geeft een kopje aan haar rok. Boven de prent staat: Trijn Altijddorst. Geb: Koffijlief. Hoofdvrouw van het Koffijzusters gezelschap.
Fragment uit Trijn Antijddorst, Geb: Koffijlief. / Hoofdvrouw van het koffijzusters gezelschap. / Hans Altyddorst. / Hoofdman van het bierdrinkers gezelschap
Monogrammist B (prentmaker), 1836 – 1849. Collectie Rijksmuseum.

De brieven van 1676

In 1676 vertrekt Godard Adriaan als extraordinair gecommitteerde naar Bremen. De basis van het nieuwe huis in Amerongen staat, maar er moet nog veel gebeuren, dus dat laat hij over aan zijn vrouw en zijn secretaris Godard van den Doorslagh. Het zal vrij snel duidelijk worden waar hard aan gewerkt wordt en wat allemaal nog moet gebeuren.

Bureaucratie

In 1672 en 1673 had Margaretha er bijna een dagtaak aan de betaling voor haar mans werk los te krijgen. In 1676 zien we dat ze die taken voor een deel heeft afgestoten en dat Van Heteren dat werk doet. Uiteraard blijft Margaretha wel verantwoordelijk voor het verantwoorden van de uitgaven. Dat zal haar ook in 1676 weer de nodige hoofdbrekens kosten, nu alleen niet omdat er geen geld te krijgen is, maar omdat het bouwen van een huis nou eenmaal veel geld kost.

Op een veld zijn mannen aan het bouwen. Voor proberen ligt een boomstam op twee bokken en zijn mannen met bijlen bezig. Rechts roert een man onder een afdak in een grote bak (mortel?) daarachter wordt een muur gebouwd met drie mannen op een steiger en helemaal achter timmert een ban het gebint van een dak in elkaar.
Over bouwen in het algemeen. Uit: Georgica curiosa : das ist: Umständlicher Bericht … von dem adelichen Land- und Feldleben, Wolf Helmhard von Hohberg, 1682. Collectie Heinrich Heine Universität Düsseldorf

De kleinkinderen

De brieven beginnen met de geboorte van een volgend kleinkind. Als Margaretha naar Amerongen gaat, neemt ze alle kinderen behalve de oudste, Margaretha (Tietge) en de pas geboren Agnes mee, die blijven achter bij hun moeder in Den Haag. De groeten van de kleinkinderen gaan dus onveranderlijk mee in de brieven, alleen nu niet omdat Ursula Philippota en Margaretha noodgedwongen op elkaars lip zitten.

Kinderkamer met drie vrouwen, waarschijnlijk moeders en geen kindermeiden. De vrouw links leert een kind lopen. De vrouw in het midden zit op een stoel en geeft haar kind de borst. De rechter vrouw heeft een kind op de arm. Twee van de kinderen dragen een valhoedje, een gevoerd hoofddeksel dat hen moest beschermen als ze vielen. Op de achtergrond staat een wieg, één kind speelt met een wagentje aan een touw, een ander heeft een stokpaard.
Kinderkamer met drie vrouwen en kinderen, Gesina ter Borch, ca. 1660 – ca. 1661. Collectie Rijksmuseum.

Voor wie niet alle kinderen paraat heeft en niet direct weet hoe oud ze zijn als de brieven Margaretha weer van start gaan (op 25 augustus 1676):

  • Margaretha (Tietge), geboren 15-07-1667, negen jaar oud
  • Frederik Christiaan (Fritsge), geboren 20-10-1667, zeven jaar oud
  • Anna Ursula (Antge), geboren 19-09-1669, zes jaar oud
  • Reiniera (Niera), geboren 08-06-1672, vier jaar oud
  • Salomé Jacoba (Jacoba), geboren 22-05-1673, drie jaar oud
  • Godard Adriaan (Godertge), gedoopt 11-10-1674, één jaar oud
  • Agnes (Angenis), geboren 24-08-1676, één dag oud

En voor de volledigheid: op de dag dat Agnes wordt geboren, is Ursula Philippota jarig, ze wordt 33. Er zijn geen aanwijzingen dat in het gezin Van Reede verjaardagen gevierd werden, Margaretha feliciteert alleen zo nu en dan haar man.

Oorlogsnieuws

De Republiek is in 1676 nog steeds in oorlog met Frankrijk. Eén van de ‘zeehelden’ van 1673, luitenant-admiraal-generaal Michiel de Ruyter, was in april 1676 gesneuveld. Een ander, Cornelis Tromp, heeft met toestemming van de Staten-Generaal het bevel gekregen over de Deense vloot. De Republiek steunt de Denen in hun strijd tegen de Zweden, die op hun beurt weer gesteund worden door de Fransen. In juni 1676 wordt de Zweedse vloot verpletterend verslagen. Begin juli wil Willem III een eind maken aan de Franse bezetting van Maastricht. Na een beleg van bijna twee maanden, is hij genoodzaakt de aftocht te blazen: het Franse ontzettingsleger komt er aan. Zoon Godard van Ginkel bevindt zich op dat moment in Maastricht.

Op een stuk land staan een paar tenten. Er omheen staan wagens en paarden. Tussen de tenten staan mannen.
Gezicht op een legerkampement, Barend Klotz (toegeschreven aan), 1674. Collectie Rijksmuseum.

Memoriael-bouck

In een boek heeft Godard Adriaan de stand van zijn bezittingen opgeschreven. Het begint met alles wat ze geërfd hebben, dan alles wat er aan schulden open stond en daarna wat ze aangekocht hebben. Daarna is er uitgebreid beschreven wat ze allemaal verbeterd hebben aan het oude huis. Na het verhaal van de brand en de dank voor het hout van de Keurvorst, gaat het memoriaalboek verder met alle landaankopen die tijdens hun huwelijk gedaan zijn. Er ligt dus een duidelijk overzicht van wat er bij het landgoed hoort dat Margaretha te beheren heeft als Godard Adriaan er niet is.

Eerste fragment uit het memoriaalboek
Tweede fragment uit het memoriaalboek

Meloratien en Aenkoop

van goederen gedurende onsen
Ehestant gedaen____:

Voor eerst stellen wij alhier voor Timmeragie

Metselen, planten, verleggen van de Hoven,
vermaken van ’t Voorburg, graven van
Graften, Wallen en Vijvers, poten van
Boomgaerden, Sedert het Jaer 1645
tot Junio 1672 ten minsten een som
van vijff en sestigh duisent gulden

Een bruin leren boek met koperen sluitingen. Het boek is versierd met een goudkleurige rand met flora. In het midden staat: Memoriaal-bouck van de Goederen specterende aan de Huyse en de hoge Heerlicheyd van Amerongen. MDCLXXVI
De kaft van het memoriaalboek, 1676. Huisarchief Kasteel Amerongen, Het Utrechts Archief.

De architect!

Schut en Rietvelt gaven het in hun verklaring al aan: er zijn betere architecten, timmermannen en metselaars. Ze hebben zichzelf niet als architect voorgesteld, bovendien was Godard Adriaan heel erg in zijn nopjes dat hij Johan Maurits van Nassau-Siegen als architect had aangesteld. Aan de andere kant heeft Margaretha het over de bouwmeester als Michiel Mattheus Smits langs komt. Wie heeft nou eigenlijk wat gedaan?

Een statig huis met een hoge onderkant, relatief kleine ramen in het souterrain en grotere ramen op de verdiepingen erboven. Het huis is zeven ramen breed en heeft boven het souterrain drie verdiepingen. Het middelste deel, met drie ramen, springt een beetje naar voren. In het midden zitten zowel bij het souterrain als op de beletage een ingang, boven de voordeur zit een balkon dat steunt op pilasters. Het dak gaat over de volle breedte, met twee schoorstenen op de hoek. Het middelste deel heeft een eigen, wat hoger, puntdak.
Voorgevel van het huis Amerongen, ca. 1675, onbekend. Collectie Huisarchief Kasteel Amerongen.

Mauritshuis

Er is al vaker geschreven over de herbouw van Kasteel Amerongen en er is geen eenduidige conclusie over wie de architect is van het kasteel. Eén van de aanknopingspunten zou de overeenkomst met het Mauritshuis kunnen zijn. Met name de dubbele trap in het hart van het huis en de enorme galerij op de verdieping doen sterk denken aan het Mauritshuis.

Doorsnede van een huis met een kelder, een begane grond en vandaar een trap naar de tweede verdieping die uitkomt in een hoge zaal.
Verticale doorsnede van voor (links) naar achter (rechts) van het Mauritshuis, tekening van Pieter Post. Collectie Koninklijke Bibliotheek ‘s-Gravenhage (KW 128 A 34). Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Het Mauritshuis was een opdracht van Johan Maurits van Nassau-Siegen. De architect was Jacob van Campen met assistentie van Pieter Post. Zij overleden respectievelijk in 1657 en 1669, dus hun kunnen we afstrepen voor Amerongen. Johan Maurits had een goede relatie met Godard Adriaan en de zoon van Pieter Post, Maurits Post werkte veel met hem samen.

Doorsnede van een huis met een kelder, een begane grond en vandaar een trap naar de tweede verdieping die uitkomt in een hoge zaal.
Globale doorsnede van het huis Amerongen, noordkant, N.C.G.M. van de Rijt, 1976. Collectie Huisarchief Kasteel Amerongen. Het Utrechts Archief.

Geen van de plattegronden van Kasteel Amerongen zijn ondertekend, maar het lijkt er toch wel op dat de eerste tekening, met de vier torens, gemaakt is door Schut. Hoe en wat de invloed van Johan Maurits van Nassau-Siegen en Maurits Post hierop geweest is, zal waarschijnlijk altijd gissen blijven.

Plattegrond met vier vierkante kamers op de hoeken. Deze vier kamers steken bij de buitenmuur een stukje uit, waardoor je het idee krijgt van vier torens. Tussen de torens voor en achter zitten relatief grote ruimtes (De Voorsaal en t Groot Salet) en links en rechts zitten kleinere ruimtes (Bedtcamers). In het hart van het huis zitten twee trappen.
Plattegrond eerste verdieping, met benaming van de vertrekken en vier hoekpaviljoens. Huisarchief Kasteel Amerongen, Het Utrechts Archief.

Torens of geen torens

De plattegrond met de vier torens is een keurige rechte tekening. Het is duidelijk een ideaalplaatje. Uit de memo van Godard van den Doorslagh blijkt dat die tekening vóór het opmeten van de ruïne gemaakt moet zijn, omdat hij duidelijk aangeeft dat er nog delen staan en er nog delen afgebroken moeten worden.

Het vermoeden is dan ook dat de tekening zonder de torens, waarop met potlood verschillende trappenhuizen gemaakt zijn, gemaakt is nadat de ruïne opgemeten is en dus ook na de memo. Waarschijnlijk hebben ze toen echt nauwkeurig gekeken hoe de nog staande muren liepen en waar de fundamenten precies lagen. In die volgende tekening wordt er dan ook rekening mee gehouden dat het fundament niet recht is. Dan ontstaat het plan met zes ramen aan de zuidkant (links) en zeven aan de noordkant (rechts) van het kasteel. Ook deze plattegrond is waarschijnlijk door Schut getekend. Of ze de problemen in het huis met de symmetrie toen al voorzien hebben is de vraag.

Een platte grond van een redelijk vierkant gebouw. midden voor een brede hal met twee trappen. De twee ramen en deur zitten in een deel van de gevel dat een beetje uit steekt. Links en rechts daarvan een grote ruimte. Achter de trappen een gang die over de volle breedte van het huis loopt. Midden achter een brede grote zaal met vier ramen in een deel van de gevel dat iets uit steekt. Aan weerszijde een kleinere ruimte met rechts extra trappen. Met rood potlood zijn er midden achter trappen getekend, maar ook rechts tegen de muur. Heel dun staan op sommige plekken ook nog extra lijnen toegevoegd.
Plattegrond van de eerste verdieping van het huis Amerongen, Anoniem, 17e eeuw. Huisarchief Kasteel Amerongen, Het Utrechts Archief.

De plattegronden waarin de verschillende posities van de trap verder uitgewerkt zijn, zijn van een andere hand, het is onduidelijk van wie. Er is verder weinig met die tekeningen gedaan, dus het is ook niet echt relevant.

Beide geveltekeningen van het kasteel zijn waarschijnlijk na de bouw gemaakt, want tijdens de bouw wordt bijvoorbeeld nog heen en weer geschreven over de dakkapellen in de kap. Het vermoeden is dat deze tekeningen ook door Schut gemaakt zijn.

Schut, Johan Maurits en Godard Adriaan

De samenwerking tussen Godard Adriaan, Johan Maurits en Hendrik Schut is heel nauw geweest. Uit zowel de hoek van Johan Maurits van Nassau-Siegen als van Hendrik Schut zijn architectonische elementen aan te wijzen waaraan zij waarschijnlijk hebben bijgedragen. Een echte architect is eigenlijk niet te noemen. Isa van Eeghen ziet graag dat het Schut is en Ruud Meischke bevestigt haar daarin, in het artikel dat Meischke later met Koen Ottenheym schrijft ligt de bal iets meer bij Johan Maurits van Nassau-Siegen. Misschien is de vraag wie de architect is niet de meest belangrijke. De grootste invloed is die van Godard Adriaan die de mensen bij elkaar wist te krijgen waarmee Kasteel Amerongen tot stand gekomen is. En alle betrokkenen, inclusief Margaretha, mogen trots zijn dat er nu nog steeds van het kasteel genoten wordt.

Geschaakt

Van Ginkel noemde in de lange rij doden en gewonden bij Seneffe ‘Papekop: doot’. Papekop was Nicolaas van Vlooswijk, zoon van de Amsterdamse burgemeester Cornelis van Vlooswijk. Nicolaas werd door twee kogels doorboort en liet een vrouw en twee kinderen na. Margaretha kende vader Cornelis, want hij hielp haar wat op weg toen ze naar Amsterdam moest vluchten in het rampjaar.

Burgemeesterskinderen

Nicolaas was niet de enige die bij de Slag bij Seneffe sneuvelde, waarom krijgt hij dan hier een plekje? In de brieven van Margaretha aan haar man uit 1676 zal Nicolaas’ weduwe een rol spelen. Wat tot de meeste commotie zal leiden is hoe het huwelijk tussen Nicolaas en Eleonora tot stand gekomen is.

De liefde van Nicolaas van Vlooswijk en Eleonora Constantia van der Meyden is er één die waarschijnlijk zelfs nu nog chocoladeletters in de krant zou opleveren, of iets 21ste-eeuwser, goede clickbait:

Dochter van burgemeester van Rotterdam nieuwe liefde van zoon van burgemeester van amsterdam

Het grootste verschil met de 21ste eeuw is dat in de 17e eeuw liefde geen basis is voor een relatie. Laat staan voor een huwelijk. Als Nicolaas de hand van Eleonora vraagt bij haar vader, dan wordt hem dit geweigerd. Vader heeft Eleonora al beloofd aan een oudere, zeer rijke, heer. Om het zekere voor het onzekere te nemen, verbiedt vader Van der Meyden Nicolaas de toegang tot het huis in Rotterdam.

Kuiperij1Door ongeoorloofde middelen trachten iets te verkrijgen

De geliefden laten het hier niet bij. Gelukkig maar, anders was dit verhaal overbodig. Via het personeel houden de twee contact met elkaar en ze smeden een plan. Dit plan maakt dit verhaal tot een van de meest spraakmakende schakingen van de 17e eeuw. Onder het huis van de vader van Eleonora zit een wijnkoper die zelf wijn in vaten kuipt.

Glasplaat in houten vatting. Panorama van zeven kuipers (tonnenmakers) die met verschillende stappen in het productieproces van tonnen bezig zijn. Van links naar rechts het zagen van de de duigen, het plaatsen van de duigen in de hoepels, het aanslaan van de hoepels, het branden van de ton, de complete ton en het maken van de deksel.
Kuipers aan het werk, anoniem, ca. 1700 – ca. 1800. Collectie Rijksmuseum.

De afspraak is dat Eleonora in de nacht naar beneden komt en dat er daar een ton staat waar ze in kruipt. De ingekuipte Eleonora wordt op een slede gelegd die klaar ligt. De slee met de maagd in de ton verlaat bij de Goudse Poort Rotterdam. Dan mag ze uit de kuip en vertrekken de geliefden met gezwinde spoed naar IJsselstein. Dit was een vrijplaats waar de lange arm van de wet geen toegang had. De ouders van Eleonora konden hier dus niet tegen beginnen. Nicolaas en Eleonora voeren dit plan in mei 1663 uit. In mei 1664 keert het stel terug naar Rotterdam en verzoent zich met de ouders van Eleonora. Ze trouwen hierna in Amsterdam.

Links een eenvoudige ophaalbrug over een gracht die leidt tot een poort met twee achtkantige torens met kantelen.
De Goudse poort Anno 1580 aan de Goudsesingel, uit het noorden, Gerrit van Smack, 1658-1662. Collectie Stadsarchief Rotterdam.

Puberzoons

Als dit allemaal gebeurt is Nicolaas 26 en Eleonora 18. Margaretha en Godard Adriaan zitten op dat moment thuis met twee puberjongens: Van Ginkel is negentien en pleegzoon Welland, net een jaar wees, is zestien. Je kunt je voorstellen dat in Huize Van Reede te Amerongen dit verhaal tevens gebruikt werd om de jonge jongens een lesje moraal te geven. Het jaar erna vond een nog spraakmakender schaking plaats. Beide schakingen waren snel bij een breed publiek bekend en er worden gedichten en toneelstukken over gemaakt. De schaking van Nicolaas van Vlooswijk en Eleonora van der Meyden lost zich op door een verzoening, maar andere schakingen konden tot intense rechtszaken leiden.

Schakingen

Meer weten over deze en andere schakingen? In 2017 is Rolf Hage op schakingen gepromoveerd en in het kader van zijn proefschrift heeft hij ook de databank schakingen opgezet: een heerlijke plek om te verdwalen in smeuïge verhalen.

Een gezelschap op een bordes, gekleed volgens de mode van 1680. Een man en vrouw zitten te schaken. Een bordurende vrouw kijkt toe. Beide vrouwen hebben een fontangekapsel. Onderschrift, midden onder in de marge, gegraveerd: ‘Brave Guerrier il faut se rendre / La Belle a trop d'Esprit ses yeux ont trop d'éclat; / E pour peu qu on ait le Coeur tendre / On est en deux facons bien tost échecs et mat.’
Le Jeu d’Echecs, Barent Velthuysen, ca. 1680. Collectie Rijksmuseum.
  • 1
    Door ongeoorloofde middelen trachten iets te verkrijgen

De Slag bij Seneffe

 
       
Door Datum Plaats
Geschreven Godard van Reede van Ginkel 12 augustus 1674 Bergen (Henegouwen)
Ontvangen Godard Adriaan van Reede
Lees hier de originele brief

Wat moet Margaretha geschrokken zijn toen ze de brief van haar zoon las. Godard van Ginkel was tijdens de Slag bij Seneffe in zijn schouder geschoten. De wond bloedde zo hevig, dat Godard flauw werd. De brief waarin Godard dit schrijft, is geadresseerd aan vader Godard Adriaan van Reede en op 12 augustus 1674 verzonden vanuit het Belgische plaatsje Bergen.

Brieffragment over pistoolschot

[daer onder] inde welcke ick geen van achteren 
met een pistoolkoogel even onder mijn 
lincker schouder wiert deur en deur geschooten,
dat mijn door het ongemeen starck bloeden 
een weijnigh flau maeckte, ende obligeerde 
te retireeren

Drie ruiters in gevecht, met zwaarden en een pistool. Op de achtergrond meer vechtende mannen te paard en op de grond een gewonde soldaat.
Drie ruiters in gevecht, Jan Martszen de Jonge, 1619 – 1649. Collectie Rijksmuseum.

De weg naar vrede

Nadat de Vrede van Westminster in februari 1674 gesloten was en ook Münster en Keulen eieren voor hun geld hadden gekozen, moesten alleen de Fransen nog verslagen worden. Om Frankrijk op de knieën te krijgen was prins Willem III echter afhankelijk van zijn bondgenoten. Ondertussen had de prins van Condé van de Zonnekoning toestemming gekregen om indien mogelijk de confrontatie met de geallieerden aan te gaan. De prins van Condé hield zich met zijn legermacht op in de omgeving van Charleroi. De Spaanse gouverneur-generaal Juan Domingo Mendez de Haro y Fernández de Córdoba, graaf van Monterey, voelde de bui al hangen: Condé was van plan één van de vijf Spaanse vestingen aan te vallen. Maar welke? Namen, Mons, Condé, Chambrai of Bouchain? Hoe dan ook, Condé moest zo snel mogelijk teruggedreven worden naar de Franse landsgrenzen. Monterey probeerde Willem III er derhalve van te overtuigen dat het noodzakelijk was zo snel mogelijk slag te leveren tegen de Fransen.

Medaillon met een man in een harnas met lange krullen en een harnas. Een dame houdt het gordijn voor het medaillon opzij.
Portret van Juan Domingo de Zuñiga y Fonseca, graaf van Monterey, Gerard de Lairesse, 1672. Collectie Rijksmuseum.

Dekkingsmacht

Op 9 augustus 1674 arriveerde de geallieerde legermacht, bestaande uit ongeveer 65.000 man, in het Belgische plaatsje Seneffe. Dit plaatsje lag niet ver van het Franse legerkamp. Het geallieerde leger trok vervolgens verder richting de Franse grens, met als doel Condé af te snijden van zijn aanvoerlijnen. Bij Seneffe werden 3000 à 4000 cavaleristen en 500 dragonders achtergelaten om als dekkingsmacht te dienen. Onder de cavaleristen bevond zich brigadegeneraal Godard van Ginkel. Van Ginkel diende onder het bevel van Karel Hendrik van Lotharingen, de prins van Vaudemont.

Te midden van het strijdgewoel een wolk van waaruit wat wapens steken.
Detail van Slag bij Seneffe, 1674, Jacobus Harrewijn, naar Romeyn de Hooghe, 1684. Collectie: Rijksmuseum. Op deze uitsnede zijn de troepen van brigadegeneraal Van Ginkel afgebeeld.

De slag

In de ochtend van 11 augustus 1674 viel het 50.000 man tellende leger van Condé de dekkingsmacht van Vaudemont aan. Van Ginkel schrijft dat Vaudemont bij Willem III eiste dat hij versterking zou krijgen. Hierop zond de Prins van Oranje de regimenten van veldmaarschalk Johan Maurits van Nassau-Siegen en van diens neef Willem Maurits van Nassau-Siegen.

De Slag bij Seneffe bestond in feite uit die verschillende slagen. Naast Seneffe, werd er strijd geleverd bij het klooster Saint-Nicolas-aux-Bois en in het dorpje Fayt-lez-Manage. De cavaleristen en infanteristen hielden bij Seneffe aanvankelijk redelijk stand, maar moesten de aftocht blazen toen de Fransen het plaatsje begonnen te bombarderen. Bij het klooster werd lang standgehouden, totdat de Spaanse aanvoerder dodelijk gewond raakte en de cavalerie en infanterie op de vlucht sloegen. Na verkeerde inschattingen van Condé, die ervan overtuigd was dat de geallieerden richting Bergen wilde ontkomen en de achtervolging had ingezet, moesten de Fransen de strijd om het dorpje Fayt staken.

Overzicht van de slag. Op de voorgrond wordt heftig gevochten en steeds verder naar achteren is het redelijk georganiseerd. De wolken van de slag zijn ook rechts op de achtergrond te zien.
Slag bij Seneffe, 1674, Jacobus Harrewijn, naar Romeyn de Hooghe, 1684. Collectie Rijksmuseum.

Geen winnaar

Wie heeft de Slag bij Seneffe gewonnen? Hoewel de Fransen minder verliezen telden dan de geallieerden, hadden ze veel officieren verloren. Hoewel Condé Seneffe en Saint-Nicolas-aux-Bois op zijn conto kon schrijven, claimden de geallieerden de overwinning bij Fayt. Toch waren er ook aan de kant van de geallieerden veel doden en gewonden gevallen. Tevens waren er veel door de Fransen gevangen genomen. Van Ginkel somt ze allemaal op in zijn brief.

Eerste brieffragment over doden en gewonden
Tweede brieffragment over de doden en gewonden
Derde brieffragment over doden en gewonden

men siet haest 
geen officieren onder de infanterie oft 
sijn doot oft gequets, van onse vrunden 
sijn doot den oversten Torck1Hendrick Torck de majoor 
haegedoren2François de Ram van Hagedoorn, den heer van Valkenborgh3George de Hertoghe, heer van Valkenburg
la villaumaire4Maurits de d’Aubéry du Maurier de Villaumaire, majoor DedemJ5ohan baron van Dedem, Cassiopin6Thomas van Cassiopijn 
Capitein Torck van Bergen op Zoom7Pascasius Turck, Wilick 
Nieuwenheijm8Onbekend, de Luitenant van Moesbergen9Onbekend

mijn gewesen quaertiermeester, en veel meer andere 
die mijn tegenwoordigh niet in vallen, ende oock 
niet pertinent weeten kan, de Graef van 
Waldijck10Georg Frederik van Waldeck-Eisenberg is gequetst, de generael majoor Veen11Onbekend 
tot der doot gequets, papen kop12Nicolaas van Vlooswijck doot, 
palm13François Abrahamszoon Palm tot er doot gequetst, slangen borgh14Frederik Johan van Baer, heer van Slangenburg 
tot er dootgequetst, de jonge prins Maurits15Willem Maurits van Nassau-Siegen 
sijn ben16Been anstucken en gevangen, graef van 
solms17Hendrik Trajectinus van Solms, een neef van Willem III gequetst en gevangen, Capiteijn Heekeren18Mogelijk Gerrit van Heeckeren 
swaer gequetst Owerkerck19Hendrik van Nassau-Ouwekerk een quetsuijr int 
hooft, die beneffens mij van deese nacht, metde 
koetze van sijn Hoogheijt hier in Bergen is 
gebracht, den Hertogh van Lotteringen 
generael vande Keijserschen20Karel Hendrik van Lotharingen, prins van Vaudemont, had ick vergeeten 
is oock swaer gequets, enfin de Carnasie 
is seer groot geweest ende mij onmoogelijck
breeder te verhaelen, ick gelove dat er vande 
onse meer gevangen sijn, doch vande viandt 
immer soo veel doot gebleeven, de prins 
van Berkevelt21Johan Karel van Palts-Birkenfeld-Gelnhausen, hertogh van Holsteijn22Rudolf Frederik, hertog van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Norburg, en 
stockheijm23Johan van Stockheym sijn oock noch gequets

De Majoor Schaep24Onbekend is oock gequets

Op de voorgrond een dood paard met daarnaast een pauk. Daarachter liggen drie dode mannen.
Gesneuvelden bij Seneffe, Fragment uit Slag bij Seneffe, 1674, anoniem, naar Jan Luyken, 1692 – 1694. Collectie Rijksmuseum

Van Ginkel zelf was er redelijk goed van afgekomen. Het slot van de brief van haar zoon moet Margaretha dan ook gerust gesteld hebben. Er waren geen vitale delen geraakt en de chirurgijns hadden Van Ginkel verzekerd dat hij binnenkort weer helemaal de oude zou zijn.

Overigens is de brief van een andere hand dan gebruikelijk. Het handschrift is sierlijker en niet zo vluchtig als het handschrift van Van Ginkel. Hoogstwaarschijnlijk is de brief gedicteerd door Godard, maar zijn de woorden opgeschreven door een klerk. Mogelijk kon Van Ginkel door de verwonding in zijn schouder tijdelijk niet schrijven.

  • 1
    Hendrick Torck
  • 2
    François de Ram van Hagedoorn
  • 3
    George de Hertoghe, heer van Valkenburg
  • 4
    Maurits de d’Aubéry du Maurier de Villaumaire
  • 5
    ohan baron van Dedem
  • 6
    Thomas van Cassiopijn
  • 7
    Pascasius Turck
  • 8
    Onbekend
  • 9
    Onbekend
  • 10
    Georg Frederik van Waldeck-Eisenberg
  • 11
    Onbekend
  • 12
    Nicolaas van Vlooswijck
  • 13
    François Abrahamszoon Palm
  • 14
    Frederik Johan van Baer, heer van Slangenburg
  • 15
    Willem Maurits van Nassau-Siegen
  • 16
    Been
  • 17
    Hendrik Trajectinus van Solms, een neef van Willem III
  • 18
    Mogelijk Gerrit van Heeckeren
  • 19
    Hendrik van Nassau-Ouwekerk
  • 20
    Karel Hendrik van Lotharingen, prins van Vaudemont
  • 21
    Johan Karel van Palts-Birkenfeld-Gelnhausen
  • 22
    Rudolf Frederik, hertog van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Norburg
  • 23
    Johan van Stockheym
  • 24
    Onbekend

Pagina 1 van 5

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén