Het graafschap Zutphen hoorde van oudsher bij het bisdom Münster en de bisschop van Münster mocht zich heer van Borculo noemen. In de 17e eeuw maakte bisschop Christoph Bernard van Galen aanspraak op het richterambt van Borculo. De bisschop stond bekend als een oorlogszuchtige ruziezoeker en had zelfs zijn eigen bisschopsstad Münster met geweld moeten innemen.
Bisdommen in de Nederlanden voor 1559, Hans Erren, 2014. Bron: Wikimedia Commons.
Borculo
In 1665 zag Van Galen zijn kans schoon. Gesubsidieerd door de Engelse koning Karel IIstak hij in september 1665 met een leger de grens over. Hij veroverde enkele steden in de Achterhoek en Twente. Borculo viel op 29 september. Maar von Galen was niet tevreden met alleen Borculo. Hij maakte ook aanspraak op streken in Gelderland en Overijssel en zelfs in Groningen en Friesland. Die behoorden volgens hem tot het bisdom Münster. Johan Maurits van Nassau Siegen kreeg van de Staten Generaal het bevel over het Staatse leger in het oosten, maar dit leger was sterk verwaarloosd.
Nadat Doetinchem en Lochem waren bezet trok de bisschop naar het noorden en viel de versterking Bourtange aan. Zonder succes overigens. De Keurvorst van Brandenburg ging zich ermee bemoeien, de subsidie door Karel II werd gestopt en in april 1666 werd de vrede van Kleef getekend.
In het leger van de bezetter heerste honger en ziektes, zoals de pest. Hierdoor werd de terugtocht versneld. Helaas had ook nu weer de bevolking op het platteland het meest te lijden gehad, niet alleen van de troepen van de vijand, maar ook van de bondgenoot. Deze bondgenoot was Lodewijk XIV die weliswaar hulptroepen had gestuurd, maar pas nadat de Münstersen al lang weer naar eigen land waren vertrokken. Deze Franse troepen bleven nog lang hangen. Er werd geklaagd dat deze Franse helpers de boeren “seer qualijk hadden getracteert en de boerinnen al te wel!” De inval demonstreerde pijnlijk het gebrek aan gevechtskracht van het Staatse leger.
Plunderende soldaten bij een boerenwoning, Adriaen van de Velde, 1669. Collectie Rijksmuseum
De Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665 tot 1667) ging voornamelijk over het beschermen van de eigen koopvaardijschepen en het buitmaken van vijandelijke schepen Er werd geprobeerd elkaars oorlogsvloten tot zinken te brengen. Na diverse gewonnen zeeslagen kon Engeland in de strijd tegen Nederland niet goed doorpakken vanwege bevoorradingsproblemen. Dit gaf Nederland de tijd om te herstellen van de nederlagen.
Ondertussen zocht Karel II (Charles II) bondgenoten op het vasteland. Hij wilde Nederland verzwakken door hen in een landoorlog te betrekken. Hij benaderde diverse landen hiervoor maar de meesten weigerden. Behalve Bernhard van Galen, de bisschop van Münster. Voor het binnenvallen van Nederland vanuit het oosten werd hem een flink geldbedrag toegezegd. Van Galen ging dus een alliantieovereenkomst met Engeland aan en viel in 1665 Nederland vanuit het oosten aan. Op basis van een defensieve alliantie, die sinds 1662 tussen Lodewijk XIV en Nederland bestond, stuurde de Franse koning troepen om Von Galen tegen te houden.
Portret van Karel II, Romeyn de Hooghe, 1672. Collectie Rijksmuseum. Bij omkering toont de prent de kop van een tijger. Derde prent in een reeks van zes portretten van Willem III en zijn opponenten in het jaar 1672. Tekst rondom het portret: ‘Net als een Karel valt hij de keerels op de huijt / Maer als een Tijger wie verbonden breeckt om buyt.’
Portret van Christoph Bernhard van Galen, bisschop van Münster, Romeyn de Hooghe, 1672. Collectie Rijksmuseum. Bij omkering toont de prent de kop van een Varken. Zesde prent in een reeks van zes portretten van Willem III en zijn opponenten in het jaar 1672. Tekst rondom het portret: ‘Dien booskop uijt het kot gekropen van een verken / Slaet omgecocht als dol met Sleutels van de Kerken’
Tegenslag
Dat vond Karel II niet leuk. Engeland had echter meer problemen. De ‘Grote Pest van Londen’ eiste duizenden levens en dat hinderde de Engelse oorlogvoering behoorlijk. Ook was er gebrek aan geld en voedsel. Samen met de epidemie zorgde dit alles ervoor dat grote operaties onmogelijk waren. Op dat moment had Engeland slechts vier schepen klaarliggen om in te zeten. Het Engelse Parlement moest nog 1.250.000 pond goedkeuren om een nieuwe vloot te leveren. Maar dat ging niet gebeuren. De subsidie aan Bernhard van Galen werd ook ingetrokken. Hij had het al niet makkelijk, want in zijn leger heersten honger en ziekte. Hij moest zich dus wel terugtrekken.
Vlugschrift over de pestepidemie in Londen van 1665, John Dunstall, 1666. Collectie: London Museum. 1: de zieken thuis; 2: Afsluiten van de huizen (bij infecties in een familie werd iedereen in huis ingesloten om verspreiding te voorkomen); 3: Vlucht uit Londen per boot; 4: Vlucht uit London over land; 5: Het dragen van de lijken; 6: Het vervoeren van de lijken per wagen; 7: Het begraven van de de doden; 8: Begrafenisprocessie; 9: Terugkeer naar Londen.
De vermaledijde Fransen
Portret van Lodewijk XIV, Romeyn de Hooghe, 1672. Collectie Rijksmuseum. Bij omkering toont de prent de kop van een Leeuw. Tweede prent in een reeks van zes portretten van Willem III en zijn opponenten in het jaar 1672. Tekst rondom het portret: ‘Die Leeuw is, dwingt door kracht niet door klank van Lowiesen / De Leely kreeg het schelms, en sal ’t ook schelms verliesen.’
Engeland wilde graag een vredesakkoord en de onderhandelingen daarvoor begonnen in juni 1665. De voorwaarden die de partijen stelden maakten dat de onderhandelingen niet vlot verliepen. Tot overmaat van ramp verklaarde op 22 januari 1666 Frankrijk aan Engeland de oorlog. Lodewijk XIV hoopte dat Engeland en Nederland elkaar zodanig zouden verzwakken dat ze zich niet langer tegen zijn campagne tegen Spanje in de Spaanse Nederlanden konden verzetten.
Economische malheur
Toen in september 1666 ook nog een groot deel van Londen in vlammen op ging, leidde dat niet alleen tot economische problemen, maar het publiek keerde zich ook tegen de oorlog. Hoewel het parlement wel geld toe zei voor de oorlog, kwam het geld maar moeilijk (eigenlijk niet) los. Het grootste deel van de vloot werd daarom begin 1667 achter de ketting in de haven van Chatham gelegd. Er bleef een kleine ‘vliegende vloot’ actief. Of dat nou verstandig was…
In juni 1667 begonnen eindelijk de onderhandelingen voor de Vrede van Breda.
Als in 1581 de Noordelijke Nederlanden de Acte van Verlatinghe wordt ondertekend, worden het noorden en het zuiden van de Nederlanden feitelijk gescheiden. Zowel Willem van Oranje als de Spanjaarden gingen nog steeds van macht in alle zeventien provincieën uit, dus de strijd duurde voort. Pas in 1648 wordt de Vrede van Münster ondertekend en de definitieve grens vastgesteld. De Spaanse Nederlanden staan nog de hele 17de eeuw onder Spaans bestuur en vormen zo een buffer tussen de Noordelijke Nederlanden en Frankrijk.
Kaart van de Zeventien Provinciën met in rood de lijn van de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1648, Alexis-Marie Gochet, ca. 1878. Uit: Atlas de géographie physique, politique et historique à l’usage de l’enseignement primaire et de l’enseignement moyen. Bron: Wikimedia Commons.
Spaanse oorlogen
Sinds 1654 waren Spanje en Engeland in een oorlog verwikkeld. Deze oorlog werd vooral uitgevochten in het Caribisch gebied. Om die reden lag de focus van de Spaanse vloot niet in de Spaanse Nederlanden. Het gevolg hiervan was dat er in 1658 nog nauwelijks een schip van de eens zo machtige Spaanse vloot in de regio te vinden was. De Spaanse Nederlanden werden al langer verwaarloosd. Spanjes belangrijkste prioriteit was het heroveren van Portugal om er een Spaanse provincie van te maken. Helaas voor Spanje werd Portugal steeds zelfstandiger.
De verdediging van de Spaanse Nederlanden
Eigenlijk werden de Spaanse Nederlanden aan haar lot werden over gelaten. Dit had grote consequenties voor Spanje en de Spaanse Nederlanden. Zeker toen Spanje ook nog besloot om de beste landvoogden in het eigen leger in te zetten, met als gevolg dat de zwakste landvoogden in de Zuidelijke Nederlanden terecht kwamen. Het waren de meest ongeïnteresseerde en onkundige Spaanse landvoogden die er de leiding kregen.
Het Spaans- Nederlandse leger bestond voor een groot deel uit Duitse, Italiaanse en Waalse huurlingen. De Spanjaarden zelf waren in de minderheid. Het grote aandeel aan huurlingen, maakte dat het leger ongemotiveerd was. Hierdoor, samen met het feit dat veel legerstellingen sterk verwaarloosd waren, bleken de Spaanse Nederlanden zeer slecht te verdedigen.
Portugal had een bondgenootschap met Charles II (Karel II) van Engeland gesloten. Charles II was met een Portugese prinses gehuwd en de koning van Spanje, Filips IV, wist dat wanneer hij Portugal zou aanvallen, zij geholpen zouden worden door Engeland. Het was Spanje een doorn in het oog dat Charles II plaatsen als Tanger (Noord-Afrika) en Bombay (West-Indië) als bruidsgeschenk van Portugal ontving. Engeland verkreeg hiermee nieuwe handelsgebieden en werd daarmee een geduchte concurrent. Toen Filips IV uiteindelijk Portugal aanviel, bleek Engelands hulp in de vorm van huurlingen zeer doelmatig en bleef Portugal onafhankelijk.
Zwakke zoon
Een ander groot probleem bij de Spaanse hoge adel was dat de huwelijksmarkt krap was. Er is een sterk vermoeden dat er als gevolg daarvan sprake was van inteelt. Als Filips IV overlijdt in 1665 volgt zijn vierjarige zoontje Carlos II hem op. Het jongetje had serieuze fysieke en mentale beperkingen. Al met al zou Spanje de Franse Lodewijk XIV niet tegen kunnen houden als hij de Spaanse Nederlanden aan zou vallen.
Het koninklijk paleis van Coudenberg in Brussel, Pieter Brueghel de jongere, 1627. Collectie: Museo del Prado.
De onderhandelingen voor de vrede met de Engelsen begonnen op 4 juni 1667 in Breda. De Republiek wil graag een snelle oplossing voor het conflict met de Engelsen, want Lodewijk XIV was in mei de Devolutieoorlog tegen de Spaanse Nederlanden begonnen. Vanwege de Rijn-Alpen-Pyreneeëndoctrine wil de Republiek geen directe grens met de Fransen en om twee oorlogen tegelijk te voeren was geen optie.
De Tocht naar Chatham moest een doorbraak worden voor de onderhandelingen. En dat lukte. Op 31 juli 1667 werd de vrede te Breda getekend. De Engelse ambtenaar Samuel Pepys schreef eind juli 1667: ” Zo zijn de Nederlanders ons in alles de baas – wijsheid, moed, macht, kennis van onze wateren en succes – en sluiten zij de oorlog als overwinnaars af”. Naast Engeland tekenden ook Frankrijk en Denemarken het vredesverdrag. Deze laatste twee landen streden eveneens tegen Engeland. Het neutrale Zweden trad op als bemiddelaar.
Anoniem, Nieuw Amsterdam ofte nue Nieuw Iorx opt’t Eylant Man, ca. 1660. Collectie Rijksmuseum.
Landje wissel
De Vrede van Breda bestaat uit vier verdragen met daarin belangrijke afspraken. Natuurlijk als eerste: vrede. Verder werd Nieuw Amsterdam, nu New York, Engels bezit en kregen de Nederlanders Suriname als kolonie. Tegenwoordig weten we dat na deze vrede een eeuw de Nederlanders in Suriname en vanuit forten in West Afrika een hoofdrol speelden in de slavenhandel via de West Indische Compagnie.
Onschendbare, voortdurende en eeuwige vrede
De vrede in Breda werd uitbundig gevierd. Een ‘Onschendbare, voortdurende en eeuwige vrede’ heette het. Helaas, vijf jaar later bleek de Vrede van Breda voor de belangrijkste ondertekenaars van weinig waarde: Frankrijk, Engeland en twee Duitse bisdommen vielen de Republiek binnen.
Vreugdetekenen voor het logement Hrn Staten ambassadeurs, fragment uit: Vrede van Breda, 1667, Romeyn de Hooghe, 1667. Collectie Rijksmuseum
Wanneer de macht van de Franse koning toeneemt, onderkent ook Karel II (Charles II) het gevaar van een te sterk Frankrijk op het Europese continent. Karel besluit toenadering te zoeken tot de Republiek.
In december 1667 stuurt hij William Temple naar Den Haag om voorstellen te doen voor een samenwerkingsverbond. Dit leidde in januari 1668 tot het sluiten van de Triple Alliantie tussen Engeland, Zweden en de Republiek. Deze drie landen zouden gezamenlijk proberen om tussen de oorlogvoerende landen (Spanje, Frankrijk en Portugal) te bemiddelen. Het doel was een einde te maken aan hun onderlinge strijd en aan de opmars van Lodewijk XIV. Ze stelden Lodewijk een ultimatum en namen in een geheime clausule op dat ze hem (indien nodig) met militair geweld zouden dwingen dat te aanvaarden.
Johan de Witt
Johan de Witt heeft lang geaarzeld voor hij het verdrag ondertekende. Moest hij wel de trouwe bondgenoot Frankrijk inruilen voor het weinig standvastige Engeland? Engeland, de grote handelsrivaal van de Republiek? Omwille van ‘het grote werck’, zoals hij de situatie in de Spaanse Nederlanden noemde, had hij echter geen keus. Lodewijks aanval in de Zuidelijke Nederlanden dwong de Republiek tot een reactie. Het gevaar van een sterke Franse macht aan de zuidgrens van de Republiek was te groot. Noodgedwongen moest De Witt dus zijn heil zoeken bij Engeland.
Naast de handelsrivaliteit en de dreiging van Lodewijks XIV was er nog een factor van belang in de verhouding tussen de Republiek en Engeland, namelijk de positie van prins Willem III.
De Zweden
Dat Zweden de derde partner werd lijkt niet zo voor de hand te liggen, maar de Zweden hadden al een behulpzame rol gespeeld als onafhankelijk voorzitter bij de Vrede van Breda (1667). Zweden was zelf met een grote expansie bezig en wilde daarom graag zowel een bondgenootschap met Engeland als met de Republiek ten koste van Denemarken.
Het geloof
Niet onvermeld mag blijven dat deze drie landen ook in religieuze zin iets gemeenschappelijks hadden: alle drie waren ze Rome (de katholieke kerk) afgevallen: Zweden was Luthers, Engeland was Anglicaans en de Republiek was overwegend Calvinistisch.
Prins Willem III werd op 4 november 1650 onder een slecht gesternte geboren. Acht dagen eerder was zijn vader stadhouder Willem II op 24-jarige leeftijd onverwachts aan de pokken overleden. De dood van Willem II was een grote slag voor de Oranjes en de Oranjegezinden. Maar Johan de Witt en de staatsgezinden zagen hun kans schoon om de macht van de Oranjes in te perken. Het stadhouderschap en de functie van kapitein-generaal (opperbevelhebber) van het Staatse leger was een min of meer erfelijk privilege geworden voor de Prinsen van Oranje. Dit was dé gelegenheid om daar paal en perk aan te stellen.
Prins Willem III van Oranje, Cornelis Jonson van Ceulen, 1657. Collectie National Portrait Gallery.1In de grote zaal van Kasteel Amerongen hangt een portret van de jonge Godard van Reede van Ginkel. Dit is ook van Cornelis Jonson van Ceulen, gedateerd 1659.
Het eerste stadhouderloze tijdperk
Bijna gelijktijdig met de doop van Willem II in de Grote Kerk in Den Haag in januari 1651 begon nog geen 50 meter verderop de Grote Vergadering. De Staten van Holland drongen er in deze vergadering, die zeven maanden duurde, op aan om voorlopig geen nieuwe stadhouder meer aan te stellen. En dat gebeurde. Ook werd besloten dat elk gewest zijn eigen leger zou onderhouden en er geen kapitein-generaal meer nodig was. Dit markeerde het begin van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk. Het was bovendien het begin van wat later de ‘Ware Vrijheid ‘ zou zijn. Dit was vrijheid in de zin van ongedeelde macht van de Staten, vrij van stadhouders.
In augustus 1651 wees de Hoge Raad van Holland en Zeeland moeder Mary Stuart I, oom Friedrich Wilhem Keurvorst van Brandenburg en grootmoeder Amalia van Solms aan tot voogden van de jonge Willem III. Het testament waarin Willem II zijn vrouw als voogd had aangewezen was namelijk niet ondertekend.
Akte van Seclusie
Het zag er niet naar uit dat Willem III ooit nog aan de macht zou komen. In 1654 zou Johan de Witt, een geheime clausule, de Akte van Seclusie, bij de Vrede van Westminster laten opnemen. In deze clausule beloofden de Staten van Holland dat ze Willem III nooit tot stadhouder zouden benoemen. Deze clausule moest geheim blijven omdat er geen meerderheid voor was in de Staten Generaal. Natuurlijk kwam het toch uit. De Witt beweerde dat Oliver Cromwell, het niet koninklijke staatshoofd van Engeland, sterk had aangedrongen op deze clausule, omdat Willem III ook een Stuart was. Willem II en Mary Stuart I, de ouders van Willem III, waren in de Engelse burgeroorlog voor het koningshuis Stuart en tegen het parlement en dus Cromwell geweest.
Willem III en de Stuarts
Kostuum van Lodewijk XIV als Apollo in het Ballet de la Nuit (1653), Henri de Gissey. Collectie: Bibliothèque National de France.Kostuum van Lodewijk XIV als Apollo in het Ballet de la Nuit (1653), Henri de Gissey. Collectie: Bibliothèque National de France.
Intussen leerde Willem III allerhande kennis en vaardigheden waarvan niemand wist of hij ze ooit nodig zou hebben. In 1659 werd Frederik van Nassau, heer van Zuylestein, onwettige zoon van Frederik Hendrik, op voorspraak van Willems moeder Mary gouverneur van Willem. Willem was dol op hem. Zuylestein was toegewijd aan de oranjemissie en droeg de Stuarts een warm hart toe. Zijn echtgenote, Mary Killigrew, was hofdame van Mary Stuart I. Zuylestein moedigde Willem aan om contact te zoeken met zijn oom Charles II, met wie Willem het ook heel goed kon vinden. Charles was een banneling en zwierf door Europa maar hij maakte er het beste van. Hij was een vrolijke flierefluiter. Over hem is bekend dat áls hij een keertje alleen in zijn bed lag, hij zich liet omringen door de naar hem genoemde King Charles Spaniels.
Het Eeuwig Edict
In 1667 besluiten de Staten van Holland tot afschaffing van het stadhouderschap, het zogenaamde Eeuwig Edict. Voor sommige staatsgezinden ging dit besluit zelfs niet ver genoeg, want ze waren het er niet mee eens om Willem op voorhand een plek in de Raad van State te beloven.
In 1668 geeft Willem III als Kind van Staat een feest. Hij laat het Ballet de la Paix opvoeren naar voorbeeld van het Ballet de la Nuit van Lodewijk XIV. Ook Johan de Witt is uitgenodigd. Willem III heeft een rol als herder. Hij spreekt de veelzeggende woorden:
Ook al verschijn ik hier in mijn leerlingschap Mijn kleine kudde leidend, Dan is dat om ooit handiger en wijzer te worden, Voor als ik ooit een grotere en mooiere kudde leid.
Johan de Witt is dus een gewaarschuwd mens!
Verschillen in de provincies
In datzelfde jaar reisde Willem in het geheim naar Middelburg, waar de Staten van Zeeland hem tot Eerste Edele, hoofd van de adellijke delegatie, benoemden.
In 1670 namen de Staten van Zeeland, Groningen en Friesland het Eeuwig Edict van de Staten van Holland over maar zij lieten Willem III wel toe in de Raad van State. De andere gewesten werd gevraagd de functie van stadhouder onverenigbaar te verklaren met de functie van kapitein-generaal2Opperbevelhebber van het Staatse leger. Dit werd vastgelegd in de Akte van Harmonie op 31 mei 1670.
Het was nog een lange weg te gaan naar het stadhouderschap!
Portret van Willem III van Nassau (1650-1702) in een cartouche van bloemen en vruchten, Jan Davidsz. van Heem (guirlandes) en Jan Vermeer van Utrecht (portret), ca. 1659 tot 1666. Collectie Het Louvre, Parijs (permanente leen aan het Musée des Beaux Arts, Lyon).
Gerelateerde berichten
Prins Willem III kapitein-generaal voor één veldtocht
Na de Eerste Engels-Nederlandse oorlog van 1652 – 1654 verklaarde koning Charles II (Karel II) in maart 1665 de Nederlanden opnieuw de oorlog. Ook deze Tweede Engels-Nederlandse oorlog speelde zich voornamelijk op zee af.
Oorzaak
De oorzaak voor het uitbreken van deze oorlog is te vinden in de conflicten tussen Nederland en Engeland over koloniale gebieden en nederzettingen. Daarnaast speelde de bemoeienis van Charles II met het Nederlandse stadhouderschap een rol. Tijdens het Eerste Stadhouderloze tijdperk probeerde hij de Nederlanders tegen elkaar uit te spelen door Willem III als stadhouder te promoten. Hij dacht dat dat zou Engeland helpen om zo de positie van dominante handelsnatie te kunnen bemachtigen. Hij vergiste zich hier stevig in.
Michiel de Ruyter
De eerste zeeslag van de oorlog is juni 1665: de Slag bij Lowestoft. Deze zeeslag werd door de Engelsen gewonnen. In augustus 1665 krijgt luitenant-admiraal Michiel de Ruyter de leiding over de Nederlandse vloot. Anders dan de Engelsen verwacht hadden schaarden alle gewesten van de Republiek zich achter Holland, zelfs Friesland en Groningen. In juni 1666 wordt de vloot voor het eerst onder zijn leiding op de proef gesteld tijdens de Vierdaagse Zeeslag. De HMS Royal Prince, één van de belangrijke schepen van de Engelsen, moet zich overgeven. De Nederlandse vloot met De Ruyter aan het hoofd leek goed opgewassen tegen de Engelse overmacht.
De Engelse vloot herstelde zich snel en verijdelde plannen van De Ruyter met zijn vloot om, samen met de Fransen, de Engelsen aan te vallen of een landing uit te voeren. Bij de Tweedaagse Zeeslag voerden de Engelsen de boventoon. Bovendien lukte het ze om De Ruyter en Tromp uit elkaar te spelen. Na Holmes’s Bonfire, een verrassingsaanval door de Engelsen, lijkt de Nederlandse vloot verslagen…
Maar zo makkelijk gaf de Nederlandse vloot niet op. Dat bleek later bij de Tocht naar Chatham.
Het idee om je te beschermen tegen vijanden en rovers met behulp van water bestaat al heel lang. De adel deed dit al eeuwen op hun riddermatig goed en lieten dan ook een gracht aanbrengen rond hun burcht. Hiervoor was dan toestemming verleend door de leenheer.
Fragment uit Het kasteel Middachten : met ontwerp voor een buiten de slotgracht gelegen plein voor de poort van de voorburcht, N. Ritz van Geelkerck[en], 1652. Archief Huis Middachten.
Tachtigjarige oorlog
Tijdens de Opstand tegen de Spaanse koning, ook wel de Tachtigjarige Oorlog genoemd, begonnen de opstandige steden, die de Spanjaarden zagen naderen aan de horizon, hun omringende dijken door te steken en dammen te bouwen om zo de vijand met hun zware kanonnen natte voeten te bezorgen. Het succes was wisselend, maar in 1573 was het doorsteken van de dijken (inundaties) voor de stad Alkmaar een van de middelen om de victorie te brengen. Voor boeren en buitenlui was deze verdedigingsmethode overigens altijd een ramp omdat het land na een inundatie vaak jarenlang niet meer bruikbaar was. Zij saboteerden de inundaties dan ook vaak. Bovendien was het herstel van dijken vanwege de oorlogshandelingen vaak niet mogelijk.
Het beleg van Alkmaar in 1573, gezien vanuit het noorden, Pieter Adriaensz Cluyt, 1580. Collectie Stedelijk Museum Alkmaar.
In 1629 is er nog sprake geweest van een waterlinie langs de Vecht en van de Grebbelinie, maar de Spanjaarden zijn toen niet meer in de buurt gekomen.
Het Rampjaar: verschillende waterlinies
Na de Tachtigjarige oorlog waren er wel plannen om een waterlinie goed uit te werken, maar daar is uiteindelijk weinig aandacht aan besteed. Mede daardoor waren de vestingsteden ten oosten van Holland in 1672 zwaar verouderd toen het op verdediging aankwam.
Toen in 1672 de Fransen en Engelsen met een aanval dreigden, had de Republiek wel een zeemacht, maar nauwelijks een landmacht. Als eerste moesten dus het oosten en zuiden worden beschermd. De Staten van Holland haalden oude plannen voor inundatie uit de kast. Dijken en sluizen werden afgebroken en er ontstond een strook water in de polders vanaf de Zuiderzee tot aan ‘s Hertogenbosch. Tijdens het Rampjaar zette de Republiek bovendien IJssellinie en de Friese linie in.
Pichegru steekt de bevroren Waal over, Cornelis Brouwer naar Dirk Langendijk, 1795. Collectie Rijksmuseum.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie
Ook na het Rampjaar was het plan om de waterlinie nu echt goed voor te bereiden. Eind achttiende eeuw worden de eerste tekeningen voor een Nieuwe Hollandse Waterlinie gemaakt. Die is niet klaar voordat de Fransen komen. Doordat het hard vroor in de winter 1795-1796 konden de Fransen de Maas en Waal te voet oversteken. Napoleon is bijzonder geïnteresseerd in de ideeën voor de waterlinie, omdat hij zo het voor hem belangrijke Amsterdam kan verdedigen. Het komt alleen niet tot een uitvoering. Napoleon bouwt wel de Stelling van Den Helder uit. Uiteindelijk is het Koning Willem I die een aanvang maakt met de vestingwerken. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is rond 1870 gereed.
De Tweede Wereldoorlog
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog dachten we nog dat de Grebbelinie de Duitsers tegen kon houden. Ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt tot 1939 gemoderniseerd. Zoals de foto hieronder laat zien werd er zelfs in 1939 een test gedaan of een pantservoertuig een waterlinie kon passeren.
De strijd die Willem III zijn leven lang had met Lodewijk XIV, had een diepe wortel. De strijd begon uiteindelijk in het Rampjaar, maar het plan van Lodewijk om de Republiek aan te vallen, kwam niet uit de lucht vallen. Al in 1663 maakte hij het ‘Verdelingsplan’. Om het plan te begrijpen moet je weten dat de Zuidelijke Nederlanden belaagd werden door Frankrijk vanuit het verlangen naar natuurlijke grenzen. In het Zuiden wordt die natuurlijke grens gevormd door de Pyreneeën, in het Oosten door de Alpen en daarna de Rijn en de (Neder-)Rijn is dan ook de natuurlijke grens in het Noorden. Dat is wat de Rijn-Alpen-Pyreneeëndoctrine wordt genoemd.
La Carte Generale de France et de ses nouvelles Acquisitions / Par P. Du Val. Dédiée à Messire Hieroams Bignon Coner du Roy en ses Conseils, Advocat general en sa Cour de Parlement de Paris et Maistre de sa Biblioteque ; Par son tres humble et tres obeissant serviteur H. Iallot, 1661. Collectie Bibliothèque Nationale de France, Gallica.
Verdeling van de Zuidelijke Nederlanden
We weten dat na de dood van de Franse regeringsleider Mazarin in maart 1661 de toen drieëntwintigjarige Lodewijk XIV popelde om zelf te regeren. Hij zou Frankrijk groot maken! Hij gaat voortvarend aan de slag en bedenkt het Verdelingsplan en gaat in gesprek met Johan de Witt. In dit plan stelt Lodewijk XIV aan de raadspensionaris voor om een nieuwe verdeling van de Zuidelijke Nederlanden te maken. Het idee is een nieuwe ‘natuurlijke’ grens te trekken langs de lijn Oostende-Maastricht, ten noorden van de taalgrens. Wat ten noorden van deze lijn ligt zou aan de Republiek toevallen en wat ten zuiden ligt zou voor Frankrijk zijn. Lodewijk noemde dit zelf ironisch genoeg het ‘plan De Witt’.
Er was natuurlijk de bedreiging van de Zuidelijke Nederlanden vanuit de Rijn-Alpen-Pyreneeëndoctrine. Die zou Frankrijk er vroeg of laat toe kunnen brengen om ook Zeeland, Noord-Brabant en Maastricht van de Republiek af te snoepen om zo de Neder-Rijn te bereiken. De Witt achtte het dus gevaarlijk dat de Republiek zou grenzen aan Frankrijk. Je moest Frankrijk wel een beetje op afstand houden! Hij wilde de Zuidelijke Nederlanden als buffergebied behouden. Dit beleid werd samengevat met de slagzin ‘Gallia amica, sed non vicina’ oftewel ‘Frankrijk als vriend, maar niet als buur’. Spanje kon de verdediging van de Spaanse Zuidelijke Nederlanden tegen Frankrijk echter maar met moeite aan en De Witt wilde daar zelfs wel bij helpen.
Belangrijke argumenten
De Witt vond vooral dat Frankrijk in bovenstaand verdelingsplan te veel gebied (land) wilde. Verder wilde Johan de Witt de overwegend protestante Republiek ook niet verenigen met de katholieke Zuidelijke Nederlanden. De Dietse herenigingsgedachte was in de Republiek dood en begraven. Tenslotte, niet onbelangrijk, wilde hij de haven van Antwerpen en daarmee de Schelde niet heropenen. Dat zou voor de hand liggen als dat gebied onder de Republiek zou vallen. In dit stadhouderloze tijdvak waren de regenten de baas en bij hen overheersten de maritieme en commerciële belangen van Amsterdam. Zij wilden Antwerpen niet als mededinger.
Gekrenkte trots
Het ‘nee’ zeggen van de Witt valt zwaar voor Lodewijk XIV, hij had het allemaal zo goed bedacht. Maar Lodewijk laat het er niet bij zitten!
Op initiatief van Cornelis de Witt, als gedeputeerde van de Staten, zette de Nederlandse vloot in juni 1667 onder leiding van Michiel de Ruyter koers naar de Engelse kust, waar de Engelse vloot voor anker lag. Op naar Chatham! Daar werd besloten de vloot in drieën te splitsen. Kleine lichte schepen voeren de Theems op en linksaf naar de Medway. Ondertussen lagen de grote schepen met De Ruyter in de monding, om te voorkomen dat ze bij eb niet op het droge kwamen te liggen. Het derde deel ging buitengaats om eventuele Engelse oorlogsschepen te signaleren. Twee overgelopen Engelse loodsen hielpen de Nederlanders bij het navigeren.
Kaart die de aanval op Chatham in 1667 door een Nederlandse vloot onder leiding van Admiraal De Ruyter weergeeft. Bron: OSeveno (wikimedia).
Beschaafde aanval
Fort Sheerness werd zonder tegenstand ingenomen en verwoest. Het stadje Sheerness werd bezet. Tot grote verbazing van de Engelsen betaalden de ‘beschaafde’ Nederlandse troepen voor hun maaltijden! De opdracht was dan ook zich zo fatsoenlijk mogelijk te gedragen in tegenstelling tot het gedrag van de Engelsen bij Terschelling. Daar werd in 1666 West-Terschelling door de Engelsen in de as gelegd en bovendien ongeveer hondervijftig Nederlandse koopvaardijschepen verwoest (Holmes’ Bonfire). Later, toen de Nederlanders vertrokken waren, werden steden alsnog geplunderd: door de Engelse troepen. De Engelse schepen vluchten verder terug de Medway op.
De Medway was bij Gillingham afgesloten door een ketting die onder water lag. Daar lagen oorlogsbodems, batterijen en half onttakelde schepen. Het verhaal gaat dat kapitein Van Brakel, die tegen de afspraken in eerder matrozen aan land had laten gaan om te plunderen, zich rehabiliteerde door over de ketting te varen en die te verwijderen. Vervolgens maakte hij de Engelse ‘Unity’ buit en liet de staanders van de ketting in brand steken. Het Engelse vlaggenschip ‘De Charles’ en de ‘Unity’ werden triomfantelijk op sleeptouw mee naar Holland genomen. De Engelse Generaal ter Zee George Monck (58 jaar oud en ziek) beval alle zestien oorlogsschepen in de dokken tot zinken te brengen zodat ze niet in Nederlandse handen zouden vallen.
Spiegelversiering van de Royal Charles. Collectie Rijksmuseum.Tekstpaneel toegevoegd aan de spiegelversiering van de Royal Charles, anoniem, ca. 1800 – ca. 1825. Collectie Rijksmuseum.
Door of niet?
Toen De Ruyter later in Chatham aankwam liet hij enkele Engelse schepen, die al door de Engelsen zelf tot het laagste kanondek afgezonken waren, in brand steken. Cornelis de Witt wilde verder de Medway op varen maar De Ruyter vond dit niet verantwoord vanwege de nauwe vaarweg, eventuele tegenmaatregelen van de Engelsen en problemen met de getijdenstroming. De Nederlandse vloot trok zich terug en dankte God voor de overwinning. De tocht naar Chatham had (mede) als doel om de Engelsen onder druk te zetten bij de onderhandelingen voor de vrede van Breda.
Als we lezen over de Hollandse Waterlinie dan komen we een aantal zogenoemde vestingen (of forten) tegen die veroverd en of heroverd worden, kennelijk vanwege het hoge belang hiervan. Hoezo? En wat is eigenlijk een vesting? Een uitleg voor dummy’s, zodat ik het zelf ook begrijp.
Vestingstad en vesting
Oude Hollandse Waterlinie in the 17e en 18e eeuw. Overzicht van de inundaties en forten, Niels B. Bron: Wikimedia Commons
Er is in het taalgebruik sprake van zowel een vestingstad, als van een vesting. Dit is niet hetzelfde. Het eenvoudige antwoord is dat één of meerdere vestigen een vestingstad moesten beschermen. Wat is dan een vesting? Een vesting is een militair verdedigingswerk van waaruit strategische plaatsen in het landschap konden worden verdedigd. Denk aan belangrijke land- of vaarroutes, maar ook steden zoals Amsterdam of Den Haag.
De Hollandse Waterlinie
Vanwege de dreiging van de Fransen werden er in de Republiek in de tweede helft van de 17e eeuw koortsachtig vestingen aangelegd of bestaande versterkt. De Hollandse Waterlinie1Nu de Oude Hollandse Waterlinie had vijf hoofdposten: Muiden, Nieuwerbrug, Goejanverwellesluis, Schoonhoven en Gorinchem en ze liep grofweg gezegd van het Muiderslot tot aan kasteel Loevestein.
Bastions
Het grondpatroon van een vesting is meestal een stervorm met grachten en wallen. De bastions (12) vormen die mooie stervorm van een vesting, doordat ze zich als uitstulpingen aan de buitenzijde in de muur of de aarden wal bevinden. Deze bastions hebben schuine zijden welke in een punt, het saillant (11), uitlopen. Het eenvoudigste bastion is een redan. Een redan is een door twee muren (faces) gevormde haakse punt. Als het niet om een punt gaat maar om een halve maan, wordt het een lunet (8) genoemd. Beide laatste verdedigingsobjecten zijn dus aan een zijde, de veilige kant, open.
Vestingtermen: Ravelijnsgracht (1), Ravelijn (2), Hoofdgracht (3), Terreplein (4), Keel (5), Flank (6), Onderwal (7), Halve Maan of Lunet (8), Bedekte Weg (9), Face (10), Saillant (11), Bastion (12), Courtine (13), Bovenwal (14), A. ter Hoeke. Bron: Wikimedia Commons.
Een redoute is een ommuurde of omwalde rechthoek als separaat verdedigingsonderdeel van het bastion of de vesting. Een ravelijn (2) kan ook een onderdeel van een bastion zijn en bestaat uit een rondom gesloten vierhoek of veelhoek die als eiland of schiereiland gelegen is in een gracht rondom de vesting.
Gebruik
Het doel van de uitstulpingen van de buitenschil was om vanaf verschillende punten een schootsveld te verkrijgen ter verdediging van de eigen buitenmuur. Tot slot is er nog de ons ook wel bekende enveloppe: een rond de vesting lopende smalle strook grond, vaak voorzien van een zogenaamde bedekte weg (9) met een aarden wal als bescherming. Deze enveloppe diende voor het troepentransport buiten de vesting.
Vestingbouwers
Sébastien Le Prestre, of Prêtre, Seigneur de Vauban (1633-1707) was een bekende Franse bouwmeester van vestingen in de tijd van Lodewijk XIV. Zijn Nederlandse tegenspeler was Menno van Coehoorn (1641-1704). Deze mensen adviseerden ook vaak bij het veroveren van een vesting.
Vestingplattegrond van Fort Gouwsluis in Alphen aan de Rijn, anoniem, 1680. Collectie Rijksmuseum
Was deze bisschop een relfiguur met gevaarlijke speeltjes of de hoop voor de rooms-katholieken in zijn bisdom? Het was in elk geval een verbeten mannetje.
Christoph Bernhard, Freiherr von Galen (1606-1678) was een overtuigd katholiek. Zijn Lutherse moeder ging tot de Roomse religie over toen hij nog maar een kind was. Hij werd opgeleid tot priester en op 7-jarige leeftijd was hij al kanunnik van de dom in Münster. Dat zal wel mogelijk zijn geweest vanwege zijn afkomst uit een oud, respectabel adellijk, Westfaals geslacht.
En inderdaad, op 24-jarige leeftijd kreeg hij al een leidinggevende positie in de kerk. Twintig jaar later werd hij verkozen tot bisschop van Münster. Omdat een grote minderheid het hier niet mee eens was, wilde hij met geweld zijn plek veroveren in de naar zelfbestuur strijdende domstad. Zo was er in de stad Münster een grote groep Luthersen die al eens de hulp van Johan de Witt hadden ingeroepen en ook andere vorsten en steden werden om hulp en bemiddeling gevraagd. Gelukkig voor Berend maakte de keizer van het Heilige Roomse Rijk hier een einde aan.
Vier afbeeldingen in één prent, waarvan drie met een kartouw en een met kruiwagens, Jean Theodore de Bry, Egenolf Emmel, 1614. Collectie Nationaal Militair Museum.
Contra-reformatie
Het knaagde aan hem dat tijdens de 30-jarige oorlog de Zweden grote delen van Duitsland onder protestantse invloed hadden gebracht. Zijn hele leven was hij druk om deze protestantisering terug te draaien. In zijn bisdom betoonde hij zich een krachtdadig vertegenwoordiger van de contra-reformatie, die zich inzette voor de armen en verbetering van het onderwijs. Aan de andere kant was hij heerszuchtig, oorlogszuchtig en rusteloos, wat hem niet geliefd maakte bij de bevolking.
Fondsen voor oorlog
Met hulp (geld) van Karel II van Engeland viel hij in 1665 voor de eerste keer de Republiek aan in de Eerste Münsterse oorlog. Deze oorlog loopt niet goed af voor de bisschop. In 1672 krijgt hij een tweede kans, nu in overleg met (en geld van) Lodewijk XIV. In deze tweede Münsterse oorlog maakt hij overal gebruik van zijn nieuwe speeltjes: zijn kartouwen met de brandbommen. Aan deze kartouwen dankt hij zijn bijnaam: Bommen Berend.
Op de portretten in het Huys komen we allerlei kragen uit de 17de eeuw tegen. Niet alleen bij de collectie Wijts, maar ook op de portretten van de familie Van Reede en hun vriendenkring.
Plooienkraag en platte kraag
Een kraag uit de 17de eeuw associëren we meestal met de beroemde molensteenkraag. Als je googled op ‘kragen’ en ’17de eeuw’ kom je ook weinig anders tegen. Wil je online een kraag kopen, bijvoorbeeld voor een gekostumeerd bal of om Sinterklaas te vieren, dan kom je vaak alleen bij deze vorm of een variant daarvan uit. Toch klopt dat niet helemaal met de werkelijkheid in de 17de eeuw. Er waren allerlei kragen en als we ons richten op de kragen die werden afgebeeld op schilderijen, zoals bij ons in Huys, dan komen we naast de plooienkraag, waarvan de molensteen een bepaalde variant is, vooral allerlei platte kragen tegen. Dat komt veel meer voor dan de beroemde molensteen. Over die platte kragen later meer.
Olivier van den Tempel met een gesteven plooikraag, een pijpenkraag.
Jacques Wijts met regelmatige plooikraag van kant.
Guillaume de Preit met een onregelmatig golvende (lubbige) plooikraag.
Maken en dragen
De kragen op de portretten uit de 17de eeuw waren vaak gemaakt van de kostbaarste stoffen: fijn linnen (batist), afgezet met kant. De bekende witte molensteenkraag is een variant van de plooikraag, ook wel pijpenkraag of lubbenkraag genoemd. De overeenkomst is dat al die vormen bestonden uit een groot stuk batist, van soms wel 15 meter lang, dat gewassen, gebleekt, gesteven en geplooid moest worden. Een secuur en tijdrovend werkje. Bovendien moest dat bij elke wasbeurt opnieuw gebeuren, dus waren er meerdere kragen nodig als je er een beetje netjes uit wilde blijven zien. Uiteraard was daardoor het bezit en gebruik ervan alleen voor de welgestelden weggelegd.
Aanvankelijk waren de geplooide kragen klein, stijf en regelmatig geplooid, maar ze werden in de loop van de jaren allengs groter, rommeliger (lubbiger) en meer versierd. De kragen werden soms zo groot dat ze met een metalen draadwerkje, de portefraes, moesten worden ondersteund. Dat was een soort ijzeren vlechtwerk, afgezet met zilver- of gouddraad. Ook werden er wel kragen met meerdere lagen gemaakt. Een mooi voorbeeld is bijgaande portret door Jan van Ravesteyn van de Prinses van Ligne. Ravesteyn schilderde ook een aantal portretten in ‘onze’ collectie Wijts.
Ernestine Yolande (1594-1663), prinses van Ligne, 1620, Jan van Ravesteyn. Collectie Mauritshuis.
Mode
De witte plooikraag was een mode van het Spaanse hof in de 16de eeuw en die mode raakte langzamerhand uit gedurende de jaren dertig van de 17de eeuw. Zij werd vervangen door de Franse mode: de platte kraag in allerlei varianten. Uiteraard gebeurde dat het eerst bij de jeugd. Dan konden ze het haar ook langer dragen, want dat kwam dan niet meer in de knoop met die kraag. De conservatief ingestelde Nederlanders hielden het nog een tijdje vol.
Het is dan ook grappig om te zien dat de beide vormen voorkomen op de werken van bekende 17de-eeuws meesters als Hals en Rembrandt. Ze komen zelfs voor op hun schilderijen van na 1625, rond dat jaar verandert de kragenmode1Er zijn echter ook portretten van voor 1625 waarop reeds platte kanten kragen te zien zijn, bijvoorbeeld op het Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laen door Frans Hals (1622). Zie bijvoorbeeld De Magere Compagnie (Hals, 1637) en De Nachtwacht (Rembrandt, 1642), waarop meerdere vormen naast elkaar zijn afgebeeld.
Plooikragen in huis
George Hollis, onbekend, ca. 1625. Collectie Kasteel Amerongen.
De plooienkraag komen we in het Huys op veel plaatsen tegen. In de collectie Wijts komen er meerdere voor. Zo zien we een prachtig portret van Jacques Wijts zelf waarop hij is afgebeeld met een dubbele plooikraag, afgezet met spitse kant (1627, helaas nu in depot). Op een later portret (1630-1635) is Wijts afgebeeld met een platte kraag. Verder zien we meerdere officieren met een plooikraag (in de lange gang). Er zijn zowel stijve als slappe varianten te zien in de collectie, allen van voor 1630. Op basis van de vorm van de kragen is trouwens de hele serie gedateerd op ca. 1635 door Jhr. Frits van Kretschmar, die daar apart een studie van maakte, waarin hij alle kragen uitvoerig beschrijft. Opvallend is bijvoorbeeld die van Sir George Hollis, door Kretschmar omschreven als liggende plooikraag afgezet met rand van spitse kant. Het is dus geen platte kraag!
Op de meeste portretten van de familie van voor 1625 zien we dus de molensteenkraag, vaak zowel bij de man als de vrouw. We vinden ze in de hal, in de lange gang, in de grote zaal en op de galerij. Zie voor de collectie Wijts het rijtje hieronder. Maar in de collectie van het Huys zijn er meer te zien, bijv. bij de voorouders van Godard Adriaan. Mooie voorbeelden zijn de dubbelportretten van zijn overgrootouders Goert van Reede en Geertruyd van Nyenrode en van zijn betovergrootouders Adriaan van Reede en Lucia van Goor.
Kortom: aan de kragen zien we vaak al in welke tijd de afgebeelde personen leefden of wanneer hun schilderij gemaakt werd, vóór het begin van de 17de eeuw (1625) of later.
Prins-Maurits-van-Oranje
Maurits prins van Oranje Nassau. Collectie Kasteel Amerongen
Naar-Ravesateyn-Philips-Willem-van-Oranje
Philips Willem van Oranje Nassau, naar Jan van Ravesteyn. Collectie Kasteel Amerongen.
Ravesteyn-Guillaume-des-Preit
Guillaume de Preit (ca 1535 – 1596). Niet gedateerd, Jan van Ravesteyn. Foto: Peter Cox. Collectie Kasteel Amerongen.
olivier-van-den-tempel
Olivier van den Tempel (ca. 1540 – 1603), 1635, studio Jan van Ravesteyn. Foto: Peter Cox. Collectie Kasteel Amerongen.
ravesteyn-Werner-van-Houte
Werner van den Houte (? – 1607), 1635, niet gesigneerd, toegeschreven aan Jan van Ravesteyn. Foto: Peter Cox. Collectie Kasteel Amerongen.
hoet-portrettengalerij-Geertruyd-van-Nyenrode
Geertruyd van Nyenrode (1525-1605) t.g.a. G. Hoet. Collectie Kasteel Amerongen.
Het boekje, “Kasteel Amerongen en zijn bewoners”, dat in 1949 voor het eerst werd gepubliceerd door de destijds zo genoemde Mejuffrouw Mulder, wordt driekwart eeuw later nog altijd gehanteerd als: ‘de bijbel van de rondleiders en zaalgidsen van museum Kasteel Amerongen’. Wie was deze ‘Mulder’?
Huis van Oranje
Het lijkt er op dat deze mejuffrouw Mulder, waarvan ik, tot voor kort, niet eens de voornaam wist, haar leven heeft gewijd aan de historie en dan met name de historie van het Huis van Oranje, waarvan zij kennelijk een fervent aanhangster was. Zo erg zelfs, dat haar ‘partijdigheid’ werd verweten: in een boek over Juliana van Stolberg geeft zij geen inzage in haar bronnen om zo, zoals destijds werd gezegd, bepaalde activiteiten van Willem de Zwijger wat te verdoezelen, daarmee voorkomend dat dit in een verkeerd daglicht zou komen te staan. In 1961 komt zij voor op de presentielijst van de algemene vergadering van de leden van het Historisch Genootschap.
Vereniging Oranje-Nassau Museum
Zij is decennia lang beheerder geweest van de collecties van de ‘Vereniging Oranje-Nassau Museum’ in Den Haag en heeft zo de archieven van de Friese stadhouders onder handen genomen. Tevens was zij werkzaam als wetenschappelijk assistente op het Koninklijk Huis Archief.
De oude uitgave van Kasteel Amerongen en zijn bewoners
De oude uitgave in originele stofomslag
De nieuwe uitgave van Kasteel Amerongen en zijn bewoners
Kasteel Amerongen en zijn bewoners
Er staan vele publicaties op haar naam over leden van de Oranje familie, maar voor ons is zij wel het bekendst van het boekje ‘Kasteel Amerongen en zijn bewoners’ dat in 1949 werd gepubliceerd bij de N.V. Leiter-Nypels te Maastricht en een herdruk kreeg in 2015, nu uitgegeven door de Vrienden van Kasteel Amerongen.
In het Algemeen Handelsblad van 4 maart 1950 lezen we een recensie van Anne H. Mulder, die het boekje ietwat saai vindt: “Evenwel- het is het goed recht van opdrachtgevers en schrijfster een meer strak-wetenschappelijke rapportage van al het feitenmateriaal te brengen, bovendien zo, dat het toch voor de leek belangrijk is”. Anne H. Mulder is vreemd genoeg een dame met nagenoeg dezelfde naam die zich in die tijd ook bezighield met het schrijven en publiceren van historische artikelen en boeken! En al werd het in de jaren vijftig wat saai gevonden, wij lezen in het voorwoord van de tweede druk dat getracht is die oorspronkelijke stijl te behouden!
Privéleven
A.W.J. Mulder stierf in 1964. Over haar privéleven is niets bekend. In het voorwoord bij de tweede druk van haar boekje over ons kasteel schrijft prof. dr. Heethaar dat erfgenamen niet gevonden konden worden.
Mejuffrouw A.W.J. Mulder helemaal rechts op de foto. Foto naar aanleiding van de Juliana van Stolberg herdenking in het Oranje Nassau museum, waar zij conservatrice was. Bron: Het Vaderland 11 september 1956
Nabericht
Naar aanleiding van dit verhaal zijn tijdens de conceptfase dankzij de terdege naspeuringen door medeverhalenschrijvers de volledige voornamen van mej. A.W.J. aan het licht gekomen, zodat we nu weten dat ze Adriana Wilhelmina Johanna heeft geheten. Maar ook is er van haar een unieke foto gevonden! Tot slot is nu ook bekend geworden uit een artikel van het blad “Oud Utrecht”, dat zij in de bezettingsjaren van de familie Ilsemann-Bentinck toegang gekregen heeft tot het huisarchief van Kasteel Amerongen. Wellicht was ze hiertoe in de gelegenheid omdat ze op haar toenmalige werkkring (Oranje Nassau Museum) niet terecht kon.
de archieven van de Friese stadhouders werden onder handen genomen door mejuffrouw A.W.J. Mulder, die naast haar werk op het Koninklijk Huisarchief decennialang de beheerder was van de collecties van de `Vereniging Oranje-Nassau Museum’ in Den Haag
Jean-Etienne Liotard heeft een prachtig portret van ‘onze’ Annebetje gemaakt. Hij heeft haar afgebeeld met hoog opgetast haar. Bovenop haar haar draagt ze een parmantig mutsje. Zij was duidelijk trendgevoelig want ze volgde met dit kapsel de heersende haarmode. Gelukkig wel iets minder uitbundig dan Marie Antoinette, die hele kunstwerken van haar haar liet maken.
Fragment uit ‘Le nouveau Jeu des Modes Françoises’, Rob.t Sayer, Londen. Collectie BnF Gallica. Dit is een ganzenbordspel met de meest waanzinnige kapsels. Zeker de moeite waard om op te klikken!
Zo te zien heeft Annebetje geen pruik op maar is het haar eigen haar. Door het gebruik van kussens met paardenhaar en haarextensies kreeg het kapsel de gewenste hoogte. Het was ook gebruikelijk om het haar te bepoederen met geparfumeerd, wit of soms zelfs gekleurd poeder. Dit om stank en beestjes tegen te gaan, want zo’n kapsel moest weken lang stand houden. Het was natuurlijk ook een hele kunst om het kapsel bij het slapen in tact te houden.
Anna Elisabeth (Annebetje) van Tuyll van Serooskerken, J.E. Liotard, 1771-1773. Collectie Kasteel Amerongen