Mijn heer en lieste hartge

Leugens, God en een zware tempeest

 
       
Door Datum Plaats
Geschreven Margaretha Turnor 18 juni 1667 Middachten
Ontvangen Godard Adriaan van Reede
Lees hier de originele brief

De brief van 18 juni 1667 is de op één na vroegst bewaarde brief van Margaretha Turnor. Het blijft gissen waarom deze brieven wel bewaard zijn gebleven, en brieven van eerdere missies van Godard Adriaan niet. Margaretha schrijft de brief in het huis van haar zoon en schoondochter in Middachten. Waarschijnlijk zijn er in de dagen vóór deze brief ook brieven geschreven, maar die zijn niet bewaard gebleven. Wie de brief van 18 juni 1667 leest, krijgt dan ook het idee binnen te vallen in een lopend gesprek.

Een man en een vrouw voeren een gesprek. De vrouw zit rechts, met haar rug naar de toeschouwer. De man zit links, met zijn gezicht naar de toeschouwer. Hij kijkt naar de vrouw. De man en vrouw zitten allebei op een stoel. Het raam staat open.
Gevoelige conversatie, Quirijn van Brekelenkam, omstreeks 1660-1665. Collectie Metropolitan Museum of Art, New York.

Niet bezorgde brief

Margaretha begint haar brief met een verontschuldiging waarom ze niet eerder geschreven heeft: de post was laat. Daarna heeft ze het over een brief aan Christiaan van Rodenburg, een geëligeerde in de Staten van Utrecht. Margaretha had de postiljon naar Schenkenschans gestuurd, waar Rodenburg zich ophield met het visiteren van de vestingwerken. Maar toen de postiljon daar aankwam, was Rodenburg alweer naar Nijmegen vertrokken. Tot Margaretha’s leedwezen is de brief – waarvan de inhoud of strekking voor ons helaas onbekend is – niet bij de beoogde ontvanger terechtgekomen.

Brieffragment dat Margaretha Roodenburg niet bereikt heeft

voor Eerst segge, dat ick tot mijn leetweese den heere roodeburch  
niet heb konne aentreffe, want so den Espresse die, ick afgesonde 
had aen wijburch1Onbekend  om naer hem te verneeme me te schencke schans aen =
quam was den heere luchtere2Hendrick van Lochteren  en roodeburch dien middach daer 
aen gekoome ende wercke besichticht hebbende sijn den selfve avont 
ontrent vijf Eure weer naer nimweehge vertrocke sijnde ontrent 
Een Eur voort aenkoome van diegeene ick gesonde heb so dat ick
niet weete waer sijnE te vinde is [en derfve uhEd brief niet]

Gezicht op een stad aan een rivier, bij de muren voeren drie mannen metingen uit.
Fragment uit illustratie voor ‘Den Arbeid van Mars’ (p. 74) van Allain Manesson Mallet, Romeyn de Hooghe, 1672. Collectie Rijksmuseum.

De Utrechtse Ridderschap

Politiek gekonkel neemt in de brief van 18 juni 1667 een prominente plaats in. Margaretha schrijft voornamelijk over de Utrechtse Ridderschap en de Vroedschap. Men had het voornemen om het aantal edelen in de Ridderschap te vermeerderen. Kon dat wel? Margaretha begreep dat het aantal edelen al eerder was uitgebreid, namelijk vlak na de Reformatie, in 1618 om precies te zijn. Er zaten toen namelijk nog veel katholieken in de Ridderschap. Sinds 1667 moesten de geëligeerden, ten minste voor de bühne, de gereformeerde godsdienst belijden.

Brieffragment uitbreiding Ridderschap

[mentasi Een beschrijvin van state had behoore te weese wij] waer 
bij men had moete bekent macke dat men van sins was het 
lidt vande heere Edelen te verstercken, waer op dien heer mij 
seijde geantwoort te hebbe sulcks voordeese wel geschiet te 
sijn en dat korts naer de reformaesie om reedene datter doen
noch so veel katolijcke heere waere daer om men den staet sulck 
bekent maeckte op datse mochte weete wie men inde regeeringe
nam, maer dat sulcks seedert den ijaere achtien niet meer 
int gebruijck was geweest [dat ock so veel sijnhEd wt oude do]

Margaretha gaat nog even door over de Ridderschap en de Vroedschap. Zo worden er leugens verspreid en worden er personen verdacht gemaakt.

Vervolg brieffragment Ridderschap

en sulcke groote wtgestroijde leu leuchgens wt vorsen, want is
onverdrachlijck, de leugens daerse de heere Edelen meede soecken 
verdacht te maecken, tis voorwaer wel bedroeft en beklaechlij

De Heer almachtig is een kenner der harten

Margaretha hoopt dat dat de tijd de gemoederen zal verzachten, en dat blinde ogen geopend worden. Wij moeten handhaven wat billijk en rechtvaardig is. Laat de rest maar lekker onrustig ronddolen en laat verder alles aan de Heer over, de slechteriken zullen niet altijd aan het langste eind trekken.

Brieffragment over laten aan de heer

[om moogen hebben,] ick hoope dat den tijt de gemoederen sal versachte en de blinde 
oochgen openen wat ons aengaet ben van harte verblijt te sien uhEd so gerust int
werck is dat komt van Een goet gemoet te hebbe en niet anders te soecke als
wat bil-lijck en recht is Een ijder int sijne te meijnteneere3Mainteneren: handhaven laet de rest woelle4Woelen: onrustig zijn de heer almacht
– tich is een kener der harte sal ock alles te sijner tijt wel schicken ende geweldigers
niet altijd laeten heerschen [voor mij sou geen swaericheijt maecken dat uhEd wt de reege]

God, een oude man met baard, duwt wolken weg bij de vlammen in de voorgrond rechts. Genummerd rechtsonder: 5.
God scheidt het licht van de duisternis, Sisto Badalocchio, naar Rafaël, 1607. Collectie Rijksmuseum.

Zware tempeest

In 1665 was de prins-bisschop van Münster, Bernhard van Galen, het oosten en noorden van de Republiek binnengevallen. Op 18 april 1666 werd de Vrede van Kleef gesloten, die een eind maakte aan de Eerste Münsterse Oorlog. Margaretha had gehoord dat Van Galen niet langer bisschop was; hij zou het bisschopsambt aan zijn broer overgedragen hebben en was bezig troepen te werven in Doesburg. Verder hoopte Margaretha snel iets te horen van de vloot. Het was namelijk erg slecht weer. Het lijkt wel of God boos is, of hij het op ons gemunt heeft. Waar blijft de zomer? Er is zelfs nog sprake van nachtvorst!

Brieffragment over de bisschop, de vloot en de nachtvorst

[gunne, insonderheijt indeese swaere en bekomerde tijde daer wij in sijn,] den bischop van
münster5Bernhard van Galen, bisschop van Münster die menseijt sijn kap op den tuijn gehange te hebbe6De kap op de tuin hangen: een beroep vaarwel zeggen, komt van een monnik die zijn kap over (de muur van) de tuin hangt en het klooster verlaat. Dit heeft de bisschop niet gedaan.  ent bischopsdom aen sijn broeder overgegeefve te hebbe heeft dees weeck volck te doesburch gehad om te werfve7Dat was tegen de bepalingen van de Vrede van Kleef in, waarin was afgesproken dat het leger van Münster niet groter zou zijn dan 3000 man. die
Een ruijter so en sestich duijkatons op de hant presenteerde mij verlanckt seer te
hoore hoet met onse scheepsvloote die in see is staet8Van 9 tot 14 juni 1667 vond de Tocht naar Chatham plaats. de wijlle wij deese weecke sulcke swaeren tempeest hebbe gehadt tis of dien goedertierener godt teenenmael op ons ver
grimt en vertornt is wij hebbe geen soomer het maeckt hier noch alle nachte ijs

Zeegezicht met enkele schepen op zee tijdens een storm.
Schepen in de storm, Andries van Eertvelt (toegeschreven aan), 1600 – 1652. Collectie Rijksmuseum.

Margaretha schreef deze brief overigens op beduidend groter papier, waardoor de tekst op onze scans heel klein geschreven lijkt: de paginabreedte hier is nog hetzelfde.

  • 1
    Onbekend
  • 2
    Hendrick van Lochteren
  • 3
    Mainteneren: handhaven
  • 4
    Woelen: onrustig zijn
  • 5
    Bernhard van Galen, bisschop van Münster
  • 6
    De kap op de tuin hangen: een beroep vaarwel zeggen, komt van een monnik die zijn kap over (de muur van) de tuin hangt en het klooster verlaat. Dit heeft de bisschop niet gedaan.
  • 7
    Dat was tegen de bepalingen van de Vrede van Kleef in, waarin was afgesproken dat het leger van Münster niet groter zou zijn dan 3000 man.
  • 8
    Van 9 tot 14 juni 1667 vond de Tocht naar Chatham plaats.

Vorige

Een kort bericht

Volgende

Hoogmoed

  1. Erik Helmers

    Ook toen was het op 18 juni niet echt zomer dus

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén