Precies 350 jaar geleden, op 13 oktober 1671, schrijft Margaretha Turnor een brief aan haar man. Hij is net weer naar Duitsland vertrokken, op een belangrijke missie. Kennelijk vind hij het belangrijk dat er nieuwe leien op het dak gelegd komen, want Margaretha schrijft hem hoe het er voor staat met zijn verzoek:

Brieffragment Rijnse leien en oorlog 1
Brieffragment Rijnse leien en oorlog 2

Voor wie het handschrift wat lastig vindt:

[borch te stelle,] ick heb ijan henderixs den leijdeck
=ker van tiel ontboode sall hem op al uhEd overge=
=sondene artijckulen destintelijcke afvraechge
weegens de rhijnse leije, hoewel ick oordeelle so
bij aldien wij so ongeluckich sijn van in oorloch
te koome, ons het gelt vrij wat beeter te pas

sou koome als de leijen, doch sal uhEd begeerte
voldoen, [mij is geseijt uhEd volkomene last is]

Met de kennis van nu heeft ze een bijzonder vooruitziende blik: in juni zullen de Franse troepen Nederland binnen vallen en anderhalf jaar later hebben ze helemaal niks meer aan de Rijnse leien, want dan steken de Fransen het kasteel door de Fransen in brand.

Aanspreektitels

Wat leuk is in dit kleine fragment, is dat ze braaf doet wat haar opgedragen wordt, daar wel over mort, maar zich neerlegt bij de wens van haar man. Bovendien spreekt ze hem aan met uhEd (u hoogedele). Dat is nu natuurlijk niet gebruikelijk tussen partners, maar toen was dat de manier waarop mensen elkaar aanschreven. Ik ben wel benieuwd hoe dat in spreektaal was, want ook de kleinkinderen schrijven bijvoorbeeld zo formeel naar ‘groote papa’, maar hadden zelf wel allemaal verkleinnaampjes, bijvoorbeeld Fritsge (Frederik Christiaan), Tietge (Margaretha jr.) en Antge (Anna Ursula).