Brand, daar konden ze in Amerongen over meepraten, gezien de ellende van 1673. In de zeventiende eeuw was dat een nog groter drama dan nu. Toch bracht diezelfde zeventiende eeuw ook een grote verbetering op dit gebied: een nieuw type brandspuit.

Brandemmers en een houten pijp

Ieder brandgevaarlijk bedrijf was verplicht om één of meerdere leren brandemmers te hebben. De brandblussers vormden een rij vanaf het water en gaven de volle emmers door tot ze bij de brand op het vuur werden geleegd. Dan werd zo’n lege emmer teruggegooid en weer opnieuw gevuld en doorgegeven. Vanwege dat teruggooien was de emmer van leer.
In de eerste helft van de zeventiende eeuw maakte hoepelsmid Hans Hautsch een brandspuit met twee cilinders om het water op te pompen naar een reservoir en dan het water omhoog te spuiten. Die brandspuit had een houten pijp om de waterstraal te richten. De waterstraal kwam zo’n twintig meter ver.

Jan van der Heyden
Jan van der Heyden kwam als jongen naar Amsterdam en maakte daar carrière als schilder van stadsgezichten. Maar naast zijn werk als schilder was hij ook op technisch gebied actief. Hij ontwierp in 1669 straatverlichting voor Amsterdam en dat had navolging tot in Berlijn. In 1672 maakte hij een nieuw ontwerp voor een brandspuit. Hij publiceerde daarover in 1677 met het boek ‘Bericht wegens de nieuw geïnventeerde en geoctroyeerde slangbrandspuiten uitgevonden door Jan en Nicolaes van der Heyden’.

Uit de titel van het boek blijkt al wat de grote vernieuwing is: leren brandslangen. Het water werd direct opgepompt vanuit de gracht en met een tweede pomp ging het water dan in de richting van de brand. De leren slang gaf de blussers meer flexibiliteit en ze konden ook op veilige afstand van het vuur blijven.

Big business

Jan van der Heyden deed al snel goede zaken. In 1682 kwam er een compleet nieuwe brandweerorganisatie in Amsterdam. Alle zestig wijken kregen een eigen brandspuit en de mannen die aangewezen waren om de spuiten te bedienen, moesten minstens één keer per jaar oefenen. Zo’n brandspuit koste een paar honderd gulden per stuk.
Tsaar Peter de Grote wilde Jan van der Heyden overhalen om mee te gaan naar Rusland, maar de uitvinder weigerde. Hij verkocht hem wel een aantal brandspuiten. Voor schoenmakers was de brandspuit ook een interessante bron van inkomsten: zij repareerden indien nodig de leren brandslangen. Pas in 1780 kwam iemand op het idee om de leren slangen te vervangen door geweven hennepslangen.

Eeuwige roem
Niet elke stad en elk dorp kocht direct zo’n dure brandspuit. Maar uiteindelijk ging iedereen toch overstag. Er zijn zoveel Jan van der Heyden-brandspuiten gebouwd, dat er ook nog veel van bewaard zijn. De naam van Jan van der Heyden leeft ook voort in diverse straatnamen, van Amsterdam tot Tilburg. In 2012 is er zelfs een speciaal ‘Jan van der Heyden-jaar’ gevierd vanwege zijn driehonderdste sterfdag.
In theorie zou je zeggen dat de brandspuit voor Godard Adriaan en Margaretha net te laat kwam. Maar al was hij er geweest, de Fransen hadden waarschijnlijk voorkomen dat hij gebruikt kon worden.

Geef een reactie