Schapen scheren hoort niet bij de zomer, maar bij de lente!
Waarom zijn er vijf wandtapijten en vier seizoenen?
willekeurige bezoekers bij willekeurige rondleidingen
Dankzij het onderzoek van Hillie Smit weten we nu dat er niet iemand zomaar wat bedacht heeft, maar de afbeeldingen van onze wandtapijten behoren tot een traditie van afbeeldingen van seizoenen en maanden.
Bezigheden van de maanden
De wandtapijten uit de Gobelinkamer blijken grote overeenkomsten te hebben met een serie van vijf wandtapijten die in Engeland zijn geweven. Deze worden bewaard te Ham House in Richmond, Engeland. Dat is in eigendom van de National Trust. De wandtapijten worden aangeduid met ‘Maanden’ of ‘Seizoenen’. Ook hier komen verschillende figuurgroepen voor die het seizoen of de maand weergeven. Bij deze tapijten staat ploegen en zaaien voor de maanden februari en maart. Het melken van koeien staat voor april. Schapen scheren en de hooioogst staan voor juni en juli. De valkenjacht en maaien staan voor mei en augustus en tot slot staat de wijnoogst voor oktober. Waarschijnlijk zijn ze in Soho gemaakt door wevers die bij de weverij Mortlake gewerkt hadden.
De voorstellingen van Ham House zijn deels gebaseerd op oudere reeksen uit Mortlake, ‘Bezigheden van de Maanden’. Dat waren interpretaties van 16e eeuwse wandtapijten uit de Zuidelijke Nederlanden. De enig overgeleverde volledige reeks van zes wandtapijten uit ongeveer 1624 bevindt zich in de Stedelijke Collecties van Genua. Op een veiling in New York in 1931werd een exemplaar uit de reeks ‘Bezigheden in de Jaargetijden’ met dezelfde type boorden als die in de Gobelinzaal aangeboden.
Welke werkzaamheden in Juni rond het huis uitgevoerd moeten worden. Uit: Georgica curiosa: das ist: Umständlicher Bericht … von dem adelichen Land- und Feldleben, Wolf Helmhard von Hohberg, 1682. Collectie Heinrich Heine Universität, Düsseldorf
Engels of niet?
De verschillen in uitwerking tussen ‘onze’ wandtapijten en de reeksen ‘Maanden’ en ‘Bezigheden van de Maanden’ zijn te groot om de conclusie te trekken dat ze uit een Engelse werkplaats komen. De voorstellingen hebben een heel ander karakter, want er zijn meer lege stukken landschap te zien. Verder zijn ook de kostuums veranderd van 16e naar 17e-eeuwse boerenkleding. Bovendien is de houding van de mensen levendiger. Soms is een gezicht naar de kijker gericht. Ook zijn de boorden van de tapijten duidelijk niet Engels. Overigens heeft de wijze waarop de boorden er uit zien geholpen bij het vaststellen van de herkomst van de wandtapijten. Ze komen waarschijnlijk van de tapijtmakerij van Charles Vigne in Berlijn.
Juni fragment uit het wandtapijten Mei U Juni uit de twaalf maanden, weverij Mortlake, ca. 1623. Collectie Royal Collection Trust.
Jan van Mekeren wordt in 1658 in Tiel geboren. In 1682 komt zijn naam voor in de registers van ‘The Dutch Reformed Church’ in Londen. Waarschijnlijk is hij in Engeland geweest om zich de kunst van de meubelmarqueterie eigen te maken. Waarom hij daarvoor naar Engeland gaat en niet naar Frankrijk, de bakermat van de marqueterie, is onduidelijk. In 1687 trouwt hij op 28-jarige leeftijd in Amsterdam met de 26-jarige Maria Hovingh. Het paar vestigt zich op de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam. De vader van Maria is kleermaker. Uit de huwelijksvoorwaarden valt op te maken dat hij niet onbemiddeld is. In hetzelfde jaar wordt Jan van Mekeren poorter in Amsterdam. Poorters genoten een hoger aanzien dan de gewone inwoners van de stad. Hij vestigt zich als Amsterdamse ‘kistenmaker’.
Nederlandse kerk, Austin Friars, Londen, Edward Wedlake Brayley, 1820. Collectie: British Library. Bron: Wikipedia.
Kistenmaker
In 1688 staat Van Mekeren vermeld bij het St. Jozefsgilde als ‘kistenmaker’. Kistenmaker betekent in de 17de eeuw een maker van allerlei soorten meubels, behalve zitmeubels. Makers van zitmeubels worden aangeduid als ‘stoelenmakers’ of ‘stoelendraaiers’. Overigens gebruikt men ook de term kabinetmaker of kabinetwerker. In 1710 en 1714 wordt hij als Amsterdamse kistenmaker vermeld in het ‘Register van Goede mannen’ een lijst van de ‘gequalificeerdste kabinetwerkers’.
De timmerman, fragment uit: Vier beroepen, anoniem, naar Jan Luyken, naar Caspar Luyken, ca. 1700 – ca. 1790. Collectie Rijksmuseum
Houthandel
Het gaat Jan dus voor de wind. Reeds in 1693 verhuist hij naar de Kalverstraat, destijds een dure straat en voor meubelmakers zeer gewild, omdat daar ook het ‘Kistenmakerspand’ van het gilde gevestigd is. In 1722 koopt hij, samen met zijn oudste zoon Fikko, die inmiddels zijn compagnon geworden is, een pand aan de Lijnbaansgracht, hoek Spiegelgracht. Ze hebben meer ruimte nodig, omdat ze naast de meubelmakerij ook een handel in exotisch houtsoorten zijn begonnen. Amsterdam, waar de VOC gevestigd was, was bij uitstek de plaats om een houthandel te beginnen.
De handel blijft floreren zodat Jan en Fikko in 1729 weer een huis en erf in de Kalverstraat, dichtbij hun eerste huis, kunnen kopen. Echter in 1731 komt Fikko vroegtijdig te overlijden. Al in datzelfde jaar neemt de echtgenote van Fikko, Alida van Mekeren-Van Liesvelt, zijn plaats in en zet ze samen met Jan het bedrijf voort. In 1733 overlijdt Jan van Mekeren zelf. Alida neemt samen met haar broer Jacob van Liesvelt de leiding over tot haar zoon, eveneens Jan geheten, oud genoeg is om het van hen over te nemen. De meubelmakerij wordt nog enige tijd voortgezet maar al snel moet deze plaats maken voor de houthandel.
cSchrijnwerker. Fragment uit: Kiest, kindren! naar uw zinsgenoegen, / Maar zoo, dat g’ uw begrip en staat, / De zaak uit waar g’u in wilt voegen / In ’t kiezen niet te boven gaat, anoniem, 1830-1900. Collectie Rijksmuseum
In de lange gang op de beletage hangen twee wandtapijten tegenover elkaar, een grote en een kleine. Ze komen naar alle waarschijnlijkheid uit de 17de eeuwse Delftse weverij van Maximiliaan van der Gucht. Op het grote tapijt wemelt het van de vogels en andere dieren. Het kleinere tapijt laat ook diverse vogels in de lucht en in de bomen zien. Maar wat op dit kleinere wandtapijt de aandacht trekt zijn de twee tegenover elkaar staande kraanvogels op de voorgrond.
Verdure met twee kroonkraanvogels, Maximiliaan van der Gucht, ca. 1665-1680. Collectie Kasteel Amerongen.
Kroonkraanvogels
Het gaat hier om kroonkraanvogels. Daarvan zijn er twee soorten, de zwarte en de grijze. Het zijn grote vogels van 1,10 tot 1,30 meter lang. Ze hebben lange, grijze spillebenen en een gouden ‘kroon’ van stugge veren. Zo’n kroon hebben zowel de vrouwtjes als de mannetjes. De twee kroonkraanvogels in Amerongen zijn roodbruin gekleurd en hebben een kroon van rood met crème. De hals is S-vormig en dat is goed te zien op het wandtapijt. Bij het vliegen strekt de kraanvogel deze lange hals uit.
Kraanvogels komen in veel gebieden op de wereld voor. Dat geld niet voor de kroonkraanvogel. Die zien we alleen in de Sub-Sahara (ten zuiden van de Sahara). Ze leven daar in open gebieden, die afwisselend vochtig of droog zijn. Er zijn altijd zoetwatermoerassen in de buurt met ondiep water, rijkelijke voorzien van waterplanten en met her en der een grote boom. Deze grote vogels zitten namelijk ook graag boven in een boom. De kroonkraanvogels op ‘ons’ wandtapijt blijven echter nog even op de grond. Helaas staat er een bank voor…
In de 18de eeuw waren plafondstukken populair in de Republiek. Plafondstukken zijn schilderstukken nagelvast aangebracht op het plafond. Onze Aurora in de grote zaal is dus eigenlijk een plafondstuk en geen plafondschildering, alhoewel die termen vaak door elkaar worden gebruikt. Plafondschilderingen zijn schilderingen die direct op het hout van het plafond zijn aangebracht. Deze vorm van beschildering was in het grootste deel van de 17de eeuw gebruikelijk. Een goed voorbeeld daarvan is de plafondschildering in de hal van het kasteel.
Daniël Marot
De ons welbekende Daniël Marot introduceerde de Lodewijk XIV-stijl in de Republiek. Dat betekende onder andere dat sommige plafonds niet meer, zoals in de 17de eeuw gebruikelijk, direct op het hout beschilderd werden. Het houten plafond werden nu door stucwerk verborgen. Het gestucte plafond in de grote zaal is dus een vroeg voorbeeld hiervan. In het stucwerk maakte men cassettes of, weer wat later, ovalen, waarin plafondstukken geplaatst konden worden. Met name Jacob de Wit verwierf hiermee grote bekendheid. Een van zijn meest bekende plafondstukken is te zien in Huis de Vicq op de Herengracht in Amsterdam: ‘de Dageraad verdrijft de Nacht’, met de godinnen Aurora en Diana.
Op zo’n 18de eeuws plafondstuk werd meestal een wolkenlucht met daarin goden uit de klassieke oudheid en putti afgebeeld. Door het schilderen van een lucht werd de illusie van ruimte vergroot. De schilder moest er natuurlijk rekening mee houden dat de schildering vanaf beneden bekeken werd. Hij moest mensen, goden, etc. in perspectief weergeven. Veelal zijn er ook wolken afgebeeld waarop engeltjes of putti zitten die op ons neerkijken.
De grote ‘sael’
De meeste plafondstukken in particuliere huizen zijn te vinden in de grote ‘sael’ op de bel-etage, zoals ook op kasteel Amerongen. De grote ‘sael’ fungeerde als ontvangstruimte voor belangrijke gasten. Het was het representatieve hart van het kasteel. De ideale plek om indruk op de gasten te maken met o.a. een groot plafondstuk. Zo’n plafondstuk was vooral een statussymbool, waarbij het bezit van een dergelijk schilderstuk vaak belangrijker was dan de kwaliteit van de uitvoering ervan.
Plafondschildering met Diana en haar gezellinnen, Gerard de Lairesse (1641-1711), ca. 1676-1682. Collectie Rijksmuseum, oorspronkelijk gemaakt voor de grote zaal van Soestdijk.
De bubbel van de hoge adel
Henriëtte van Nassau-Zuylenstein verkeerde in de hoogste kringen. Ze kwam regelmatig over de vloer bij andere adellijke huizen en heeft daar wellicht ook plafondstukken gezien. Waarschijnlijk zal het ook ter sprake gekomen zijn in de briefwisselingen of gesprekken met haar goede vriendin, prinses van Oranje, Maria Louise van Hessen-Kassel. Immers op Slot Oraniënstein in Dietz an der Lahn was ook een plafondstuk met als thema Aurora aangebracht. Wellicht heeft dat Henriëtte geïnspireerd tot het laten aanbrengen van een plafondstuk met het thema Aurora in de grote zaal van Kasteel Amerongen.
Plafondschildering in de ontvangstruimte van Schloss Oranienstein, Carlo Ludovico Castelli, vroegere toeschrijving Jan van Dijk, 1707-1709. Foto: Thomas Scheidt en Christian Stein, Bildarchiv Foto Marburg. Bron: Bildindex der Kunst & Kultur.
p. 26 Daniel Marot, p. 27 Oranienstein, p. 28 ; ‘sael’ bel-etage, imponeren, statussymbool, bezit belangrijker dat kwaliteit, representatieve hart
Pijzel-Dommisse, Jet (2000). Het Hollandse pronkpoppenhuis. Interieur en huishouden in de 17de en 19de eeuw. Amsterdam/Zwolle: Rijksmuseum/Waanders Uitgevers.
Plafond (pp. 72-77): Daniël Marots plafondschilderingen vaak menselijke of dierlijke figuren
Wikipedia (2024), Daniël Marot. Benaderd: 5-11-2024
gevluchte hugenoot, vader hofarchitect Lodewijk XIV, introductie Lodewijk XIV-stijl in Nederland, zijn boeken zorgen voor verspreiding van decoratieve motieven
Aan het eind van de 17de eeuw komt Willemijntje van den Doorslag in dienst van kasteel Amerongen. Het kasteel is dan vermoedelijk al bezit van Ursula Philippota van Raesfelt. Zij is sinds 1703 de weduwe van Godard van Reede van Ginkel. Philippota woont echter zelf op kasteel Middachten en laat de zorg voor Amerongen over aan haar dochter Reiniera. Die runt dan samen met Willemijntje en het overige personeel de huishouding.
Wanneer Philippota op 3 september 1721 overlijdt komt Wilhelmina in dienst van Henriette van Nassau-Zuylestein. De man van Henriette, Frederik Christiaan van Reede, is dan al drie jaar overleden. Daardoor is Henriette alleen met drie kinderen als ze het kasteel betrekt.
Huishoudster spreekt jongen toe, Johann Jacob Haid naar Jean Baptiste Siméon Chardin, 1738-1768. Collectie: Rijksmuseum.
Bekwaam en betrokken
Willemijntje wordt een van de belangrijkste personeelsleden. Ze krijgt het volle vertrouwen van Henriette en haar kinderen. In de loop van de tijd lijkt ze bijna deel van het gezin te zijn geworden. Als bijvoorbeeld de twee zonen van Henriette voor hun studie naar Den Haag en later naar het Duitse Marburg vertrekken, vergeten ze in hun brieven aan moeder niet om haar te vragen hun groeten over te brengen aan vrouw Doorslag. “Wij verzoeken ons dienst te preezenteren aan susje en vrou Deurslag.” Bijna als een moeder zo zorgzaam is Wilhelmina voor de jongens als ze in Duitsland zijn. Ze zorgt er steeds voor dat het hun aan niets ontbreekt.
Vrouw Doorslag, huishoudster van Henriette van Nassau-Zuylestein, 18e eeuw. Collectie Kasteel Amerongen.
Groeten aan ‘de goede vrouw Doorslag‘
Ook diverse mensen die deel uitmaken van het sociale netwerk van Henriette doen aan het eind van hun brieven nogal eens het verzoek om vrouw Doorslag de groeten te doen. Zo vraagt bijvoorbeeld dominee Arnold de Ridder aan Henriette om de groeten over te brengen aan ‘de goede Vrouw Doorslag’. Hij vermeldt in een andere brief dat hij ‘grootje Doorslag’ een paar kaasjes heeft gestuurd. Daar uit blijkt wel dat ze een goede bekende was en in het kasteel status heeft.
Vertrouweling
Willemijntje heeft van Henriette volledig het vertrouwen genoten. Ze leeft mee met het wel en wee van het gezin. Ook maakt ze deel uit van het sociale netwerk van Henriette. Dat heeft ze ongetwijfeld te danken aan haar verstandige bestuur van de huishouding en de trouwe toewijding waarmee ze de familie Van Reede dient. Na haar overlijden hangt haar portret als blijvende herinnering in het kasteel, waar we het nog steeds kunnen bekijken.
Ten zuiden van de Nederstraat in Amerongen stond het voormalige kasteel Lievendaal. Wat nog rest van dit kasteel is een heuvel binnen een verlande gracht. Mogelijk zijn er nog funderingen in de grond te vinden, maar daarvan is op het eerste gezicht niets te zien. Als je hier over het pad loopt is het dan ook niet direct duidelijk dat de verhoging wijst op de plek waar ooit een kasteel heeft gestaan.
Het dorp Amerongen met Kasteel Amerongen en Kasteel Lievendaal. Fragment uit een kaart van enige percelen land gelegen in de Allemanswaard onder Amerongen en Elst, 1597 van J.R. van den Berch, 1597. Collectie Archief Domkapittel, Het Utrechts Archief.
Van hofstede naar kasteel naar ruïne
In 1386 stond op de plek van het latere Lievendaal een boerderij of hofstede. In 1419 werd Jan van Driebergen hiermee beleend, samen met 10 morgen land. Een morgen is iets minder dan een hectare (10.000 m2). Jan van Driebergen heeft de bestaande hofstede afgebroken en er een nieuw huis voor in de plaats laten zetten. In 1498 wordt dan over een “stenen Huys mitter hofstede myt allen synre tymeringe ende myt thien margen lantsz” gesproken. Van de Staten van Utrecht kreeg dit Huys in 1536 de status van ridderhofstad. Het kasteel, zoals we het nu wel mogen noemen, was aan het begin van de 17e eeuw waarschijnlijk al verwoest. De enige afbeelding die van Kasteel Lievendaal bewaard is gebleven is van Roelant Roghman uit 1646/1647. Hierop is te zien dat Lievendaal echt een ruïne is.
Kasteel Lievendaal bij Amerongen, Roelant Roghman, van na 1647 tot voor 1692.Collectie Teylersmuseum. NB de datering na 1647 tot voor 1692 is van het Teylermuseum. De meeste andere bronnen geven voor de kastelen van Roghman 1646-1647 aan.
Herbouw van Amerongen
Volgens mondelinge overdracht woonden Godard Adriaan en Margaretha tijdens de herbouw van het kasteel op Lievendaal. Mulder stelt daar al vraagtekens bij. Zij vindt een brief waarin Margaretha aangeeft dat ze in het huis van Joost van Ommeren gewoond hebben. Wat we wel zeker weten is dat Godard Adriaan van Reede Lievendaal in 1688 voor 9300 gulden kocht. Lievendaal was vanaf toen in bezit van de heer van Amerongen. Godard Adriaan liet Lievendaal afbreken, maar om welke reden is niet echt duidelijk. Het kan belemmering van het uitzicht zijn geweest of het kan gaan om met elkaar conflicterende rechten, zoals het jachtrecht. Uit de correspondentie van Godard Adriaan met Margaretha en kleindochter Reiniera valt de achtergrond niet af te leiden.
Het terrein waar ooit Lievendaal lag vanaf de zolder van Kasteel Amerongen. Op de voorgrond het Noorderpaviljoen van de stallen. Foto: Annemiek Barnouw
Afbraak of toch herbouw?
Uit de correspondentie blijkt wel dat in 1690 de fundamenten worden aangestopt en de brug wordt afgebroken. Of ook de bijgebouwen in die tijd werden afgebroken is niet helemaal duidelijk. Het zou kunnen dat het gebouw op de hoek van de Nederstraat en Zandvoort één van de overgebleven bijgebouwen van Lievendaal is. Later in 1690 wordt er gebouwd aan of op Lievendaal en het lijkt erop dat Reiniera, ook wel juffrouw van Lievendael genoemd, de opdracht gekregen heeft om de bouw uit te voeren. Uiteraard houdt Margaretha dit goed in de gaten.
Deese [deze brief] sal alleen deinen om uhEdele van mijne onder= daenig respect te verseeckeren. waer door oock sal seggen dat ick op Leivendael ben geweest alwaer de metselaer noch beesig is met het afbreecken van de boovenste brugge henderick de Boode heeft mijn geseijt wat van uhEdele orders zijn omtrent het maecke
van dat huijs dei in alles sullen naergevolligt werden het hout van amsterdam tot dat werck is nog neit gekoomen maer wert daegelix verwacht en sal buijten tweijfel van deese weeck heir zijn
Reiniera van Reede aan Godard Adriaan van Reede op 25 juni 1690
Afbraak
Wat er precies gebouwd wordt is niet duidelijk. Wordt het kasteel herbouwd of wordt er iets anders op de plaats van Lievendaal neergezet? Als Godard Adriaan in 1691 overlijdt stoppen de brieven. We weten dus niet wat erna gebeurt. Het is wel duidelijk dat Lievendaal uiteindelijk helemaal afgebroken is. Wanneer precies en door wie is niet duidelijk. Hoe het ook met Lievendaal is gegaan, Kasteel Amerongen werd door Godard en Margaretha wel weer in volle glorie opgebouwd.
Bronnen
Feiten
Knuijt, Marieke (1995). Lievendaal. In: B. Olde Meierink, G. van Baaren, R.G. Bosch van Drakestein, B.G.J. Elias, E. de Ligt, M.A. Kok, C.H. Staal, F. Vogelzang, C.C.S. Wilmer. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. Utrecht: Matrijs.
Blz. 281 en 282: Geschiedenis van Lievendaal, hout uit Amsterdam, ‘kruijsraemt’
Mulder, A.W.J. (2015). Kasteel Amerongen en zijn bewoners. Amerongen: Vriendenkring van Kasteel Amerongen
Blz. 53: Bewoning van Lievendaal tijdens de herbouw.
HUA1001.2728 Brieven gericht aan Godard Adriaan van Reede afkomstig van zijn echtgenote Margareta Turnor, 1690 mei-1691 aug
Olde Meierink, A.L.M. en A.L. Vernooij (1992). Monumenten inventarisatie project Gemeente Amerongen. Utrecht: Provincie Utrecht, dienst Ruimte en Groen
Afgelopen najaar (2024) is het ‘Corpus wandtapijten in Nederland. Europese wandtapijten in Nederlandse openbare collecties‘ uitgekomen als RKD Studie. Deze publicatie is het resultaat van bijna twintig jaar onderzoekswerk van de expert op dit gebied: Hillie Smit. Het corpus biedt een compleet overzicht van nagenoeg alle publiek toegankelijke wandtapijten in Nederland. Er is een uitgebreide beschrijving van wat er is afgebeeld en waar mogelijk is ook de maker en de herkomst aangegeven. Als iemand met zo veel expertise naar onze wandtapijten kijkt, dan komen er nieuwe feiten en ideeën naar voren. Hiermee krijgen we meer gedetailleerde kennis over de tapijten bij ons in Huys. Smit beschrijft zowel de tapijten van Van der Gucht in de Lange Gang als die in onze Gobelinkamer.
Fragment uit het wandtapijt Lente. Het lege landschap en scherpe contouren zijn hier herkenbaar. Collectie: Kasteel Amerongen
Berliner skala
Dat de wandtapijten in de Gobelinkamer geen gobelins zijn wisten we eigenlijk al. Verder dan het aan te duiden als waarschijnlijk afkomstig uit ‘het oosten van Duitsland, misschien zelfs het huidige Polen’ kwamen we eigenlijk niet. Nu blijkt dat de kleurstelling en randversiering van onze gobelins meer verraad dan we vermoedden. De kleurstellingen, met de tinten beige en bruin, blauw en zilverwit, gecombineerd met helderrood staat bekend in de tapijtweverij als het ‘Berliner Skala’. De boorden zijn bovendien kenmerkend voor wandtapijten die men produceerde in Berlijn in de achttiende eeuw. Men noemt dat ‘charakteristische Berliner Bordüre’. Ook de scherpe contouren, het lege landschap, de schaduwpartijen en de ‘sferische’ luchten zijn typisch voor Berlijner wandtapijten. Met name de boorden wijzen op de tapijtweverij van ene Jean Barraband en Charles Vigne.
Het boord van de winter.
Charles Vigne
Over Barraband is iets meer bekend dan over Vigne. Hij is, net als veel andere Duitse tapijtwevers, vanuit Aubusson naar Duitsland gevlucht. Barraband en Vigne waren beide hugenoten. Berlijn was net als Den Haag een plek waar veel Franse protestanten terecht kwamen. Als Barraband in 1723 overlijdt, zet Vigne de tapijtweverij voort. We kunnen onze Amerongse wandtapijten om een paar redenen aan Charles Vigne toeschrijven. In een inventaris uit zijn werkplaats zijn reeksen met vijf wandtapijten met boerenfiguren beschreven. Helaas kennen we geen bestaande exemplaren uit die reeks die met zekerheid aan hem zijn toegeschreven, maar de beschrijving past goed bij die van Amerongen. Een andere aanwijzing is een Brandenburgse instructie uit 1741. Daarin staat dat bij diplomatieke geschenken aan buitenlandse gezanten het de voorkeur verdient wandtapijten van Charles Vigne te schenken.
Anoniem, Reinhard van Reede (1678-1747). Collectie Kasteel Amerongen.
Van Berlijn naar Amerongen
Reinhard van Reede was van 1730-1742 en 1746-1747 diplomaat in Berlijn, net als eerder zijn grootvader Godard Adriaan. Het is dus mogelijk dat de tapijten als een geschenk van de keurvorst in Berlijn in het bezit zijn gekomen van Reinhard van Reede van Middachten. Hij was oom en voogd van de vierde graaf van Athlone, Frederik Willem van Reede. Beiden overleden overigens in 1747. Uit de boedelinventarissen uit 1747-1748 en 1766 blijkt dat de wandtapijten vóór 1748 al aanwezig waren op Kasteel Amerongen. Losse feiten waar we geen conclusies uit kunnen trekken, maar hiermee wordt de herkomst via Reinhard wel heel aannemelijk. Met deze waarschijnlijke achtergrond worden de wandtapijten ook iets ouder dan we tot nu toe aannamen. In plaats van ‘ca. 1750’ dateren we ze nu op ‘1730-1747’.
Je gaat het pas zien als je het doorhebt, hoeveel schilderijen op het kasteel van de hand van Jan Antonisz. van Ravesteyn (1572(?)-1657) zijn. In de Wijtscollectie zijn zes schilderijen door hem geschilderd, vier zijn aan hem toegeschreven en drie zijn door studio Van Ravesteyn geschilderd.
Jacques Wijts, Jan van Ravesteyn. Collectie Kasteel Amerongen. Foto: Peter Cox.
Jan Antonisz. van Ravesteyn
Wie was deze schilder? Bij wie is hij in de leer geweest? Helaas is er niet zoveel over hem bekend. Bovendien geven verschillende bronnen verschillende informatie. Wel is duidelijk dat hij voor een 17de eeuwse schilder een welgesteld man was, zo valt op te maken uit heffingen van penningen en vele koopakten die op zijn naam staan. Sommige kunsthistorici suggereren dat hij misschien een leerling van Michiel Jansz. van Mierevelt is geweest.
Omdat zowel zijn broer, zijn neef als ook andere familieleden als schilder werkzaam waren, is het moeilijk om erachter te komen welke schilderijen daadwerkelijk van zijn hand zijn. Veel schilderijen zijn, zoals bij ons ook het geval is, aan hem toegeschreven of van de hand van studio Van Ravesteyn.
Sint-Lucasgilde
Jan van Ravesteyn was lid van de Haagse Sint-Lucasgilde. In 1656 trad hij uit dit gilde en was hij een van de medeoprichters van de Confrèrie Pictura. De reden was vooral van financiële aard. Na de reformatie kwamen er steeds minder opdrachten van de kerk binnen. Bovendien was er veel concurrentie van gevluchte schilders uit de Zuidelijke Nederlanden. De leden van de Confrèrie Pictura vonden dat het Sint-Lucasgilde onvoldoende maatregelen genomen had om ze tegen deze concurrentie te beschermen.
Magistraat- en schuttersstukken
Naast de vele portretten die Jan van Ravesteyn maakte van o.a. de Van Nassau’s en officieren uit het Staatse leger, heeft hij ook magistraat- en schuttersstukken gemaakt. Op het schilderij, ‘De Magistraat ontvangt de officieren van de Sint Sebastiaansdoelen’ combineert Jan van Ravesteyn de twee werelden van de Haagse stadsbestuurders en de Haagse schutters. De regenten zitten aan tafel, de schutters staan er met hun verschillende vaandels omheen. Jan van Ravesteyn heeft zichzelf ook afgebeeld tussen de leden van de schutterij (vijfde van links).
De magistraat ontvangt de officieren van de schutterij op de Sint Sebastiaansdoelen, Jan Anthonisz. van Ravesteyn, 1618. Collectie: Haags Historisch Museum.
Karel van Mander
Van Ravesteyn was katholiek én een populaire schilder. Dat kon blijkbaar goed samen gaan. Volgens sommige bronnen was hij zelfs ooit de meest gewilde portretschilder van Den Haag. Zo werd hij een van de voortreffelijkste schilders van de 17de eeuwse schilders genoemd. De bekende Karel van Mander schrijft in zijn ‘Schilder-boeck’:
Ick behoefde oock niet verswygen in Den Hage een seer goet Schilder en Conterfeyter, Ravesteyn gheheeten, die een schoon en goede handelinghe heeft.
In zijn eigen tijd was Jan van Ravesteyn een beroemdheid. Dat blijkt niet alleen uit verschillende bronnen maar ook uit het feit dat de bekende Vlaamse en later in Engeland zeer populaire schilder Antoon van Dyck een portret van hem heeft gemaakt dat nu toebehoort aan het Albertina Museum in Wenen. Van Dyck rekende Jan van Ravesteyn tot de belangrijkste Noord-Nederlandse schilders.
Onbekend
Jan van Ravesteyn mag dan in zijn eigen tijd een gewild portretschilder geweest zijn, tegenwoordig geniet hij weinig bekendheid. In de 17de eeuw wordt Van Ravesteyn nog in een adem genoemd met “den verzierlijken Rembrant”. In de 18de eeuw vergelijkt de schilder en biograaf Johan van Gool hem nog met Antoon van Dyck en in de 19de eeuw schrijven de kunsthistorici Bredius en De Moes dat:
Jan van Ravesteyn onder onze voortreffelijke zeventiende-eeuwsche portretschilders een der voortreffelijksten is geweest.
Tegenwoordig kent bijna niemand hem meer. Het kan verkeren.
Tijdens een rondleiding met Europese adellijke bezoekers aan het kasteel ontstond er een discussie of de familie Bentinck nou Nederlands, Engels of Duits is. Een interessante discussie die zowel eenvoudig, als ingewikkeld is te beantwoorden.
Prentbriefkaart van Kasteel Schoonheten bij Raalte. Collectie Overijssel. Op Schoonheten wonen sinds de zestiende eeuw Bentincks.
Gelderland en Overijssel
De oudst bekende Bentinck dateert uit de veertiende eeuw in Heerde (Gelderland). Nederlands is dus het juiste antwoord en dan laten we maar even in het midden dat de eenheidsstaat Nederland, zoals we die nu kennen, nog niet bestond. Er komt al snel een tak terecht op Schoonheten (Overijssel) en daar wonen tot op de dag van vandaag nog Bentincks. In 1814 krijgen zij de titel baron en we noemen dit dan ook de Nederlandse baronale tak.
Bulstrode Park, Buckinghamshire, Richard Corbould, 1790-1794. Collectie British Museum. Bulstrode Park werd gekocht door Hans Willem Bentinck en was tot begin 19e eeuw de thuisbasis van de Bentincks.
Engeland
Het verhaal van Hans Willem Bentinck is bij ons bekend. Hij ging eind van de 17e eeuw als vertrouweling van Willem III naar Engeland en kreeg daar de titel graaf van Portland. Dit is de Engelse grafelijke tak. Die Engelse titel van Earl gaat alleen naar de oudste zoon. Onze Bentincks stammen af van de tweede zoon van Hans Willem en zijn dus geen Engelse graven. Eén van de Bentincks van de Nederlandse baronale tak verhuist in de negentiende eeuw naar Engeland. Het koninklijk besluit dat de Engelse Bentincks uit de baronale tak ook in Engeland baronnen waren, werd in 1932 herroepen. Er is nu alleen nog de grafelijke tak.
Portret van Henry (of Hendrik) Bentinck, Hyachinthe Rigaud, 1699. Collectie: Harley Gallery and Foundation, bron: Wikimedia Commons. Oudste zoon van Hans Willem Bentinck.
Portret van Willem Bentinck van Rhoon, kopie naar Jean Étienne Liotard. Collectie Rijksmuseum. Tweede zoon van Hans Willem Bentinck.
Nederland
Hans Willem stuurt zijn tweede zoon, Willem, naar naar Nederland om daar zijn huizen en posities over te nemen. Willem wil trouwen met Charlotte Sophie van Aldenburg. Haar moeder eist echter dat hij daarvoor een grafelijke titel moet hebben. Hij koopt dan de Rijksgraaftitel van de keurvorst van de Pfaltz. Zo wordt de Nederlandse grafelijke tak van de Bentincks ‘geboren’. Hier valt onze Amerongse Bentinck onder. Die tak is nu uitgestorven.
Charlotte Sophie von Aldenburg, anoniem. Collectie Heimatmuseum Varel, bron: Wikimedia Commons
Portret van Caroline Mechtild Emma Charlotte Christine Louise zu Waldeck und Pyrmont (1826-1899), Frederic Leighton. Collectie: Kasteel Middachten, bron: Wikimedia Commons
Duitsland
Willem trouwt met Charlotte Sophie en zij is erfdochter van Aldenburg in Nedersaksen. Willem heeft hier weinig aan, wil je weten waarom, lees dan het boek van Hella Haase.
De Duitse tak start met de zoons van Charlotte Sophie en Willem Bentinck. Voor ons wordt die vooral interessant als Jacoba Helena van Reede trouwt met de kleinzoon van Willem, Jean Charles Bentinck. In de strijd rondom de erfopvolging van Aldenburg verklaart de Duitse Bondsdag op 12 juni 1845 dat de Bentincks tot de hogere Duitse adel behoren.
Ook de moeder van ‘onze’ Godard van Aldenburg Bentinck, Mechtild von Waldeck Pyrmont, is erfdochter. Via haar ontstaat de Duitse Bentinck-tak van Waldeck-Limpurg met als hoofdstandoord Gaildorf. Wilhelm, haar tweede zoon die ook Middachten erft, wordt ook heer van Waldeck-Limpurg. Via erfdochter Isabelle vervalt Gaildorf, net als Middachten, aan de familie Zu Ortenburg. Een nazaat van die familie woont nog steeds op Middachten.
Sinds de Bentinckkamer in Huys Amerongen weer open is voor bezoek, laat ik bezoekers raden wie de vrouw is op het portret boven de schoorsteenmantel. Is het een jonkvrouw? Is het een prinses? Een familielid van Godard van Aldenburg Bentinck misschien? Groot is de verrassing als men hoort dat deze vrouw Joan Rattray heette en in dienst was van de familie op kasteel Amerongen.
Portretten
Joan Rattray, Adolf Pirsch. Collectie Kasteel Amerongen.
Op het kasteel moet Joanna Rattray een speciale plek hebben ingenomen. Want om afgebeeld worden op zo’n prachtig, pakkend portret is natuurlijk best uitzonderlijk voor een personeelslid. Momenteel hangt haar portret precies tegenover een ander kunstwerk, nl. het imposante portret van het gezin Von Ilsemann-Bentinck waarvoor zij werkte. Dit gezinsportret is een echte eyecatcher qua formaat en een werk waar velen lang naar blijven kijken. Het was de Oostenrijkse high society schilder Adolf Pirsch (1858-1929) die beide werken voor zijn rekening nam.
Undernurse
Als oudste dochter van John Rattray en Agnes Sloss werd zij als Joanna Rattray op 23 juni in 1864 geboren in Laws, Monifieth. Dat is een gehucht gelegen in Angus, Oost-Schotland, vlak bij Dundee, met mooi uitzicht op de Tay. Via de gegevens uit de 10-jaarlijkse Schotse volkstellingen krijgen we een aardig beeld van het gezin. Zo weten we nu dat Joan in april 1881 op 16-jarige leeftijd aan het werk was als undernurse in een statig herenhuis, Cally House, Perthshire. Dat is pakweg 45 km van haar geboorteplaats. Daar, in het gezin van James Constable Esq., zijn vrouw en elf kinderen, moet Joan de basis hebben gelegd voor haar latere werk op het kasteel. Het werk van een undernurse is namelijk het assisteren van een gouvernante of kinderjuffrouw.
Dochter van een koetsier
Hoe en waar graaf van Aldenburg Bentinck deze jonge Schotse vrouw precies ontmoet heeft blijft voorlopig nog een mysterie. Wat speurwerk heeft wel opgeleverd dat Joan de dochter van een koetsier (domestic coachman) was. Die is zijn hele werkzame leven in dienst geweest van welgestelde families. Dat begon al op het prachtig gelegen landgoed van een rijke jutekoopman in Laws. Hier werden ook haar broer Thomas (1866) en zus Mary (1869) geboren. Circa tien jaar later woonde het gezin aan de andere kant van de rivier de Tay, waar zus Agnes (1873) werd geboren. Dat was op het landgoed Scotscraig van een voormalig admiraal. Weer een aantal jaren later woonde het gezin in de Coachman’s House in Wester Kinloch. Opgroeien en werkzaam zijn op buitenplaatsen van vermogende families was deze Schotse dus bepaald niet vreemd. Zou het werk van haar vader ook de deur hebben geopend naar werk in hogere kringen voor zijn dochter? In 1885 blijkt haar vader nog promotie te hebben gemaakt. Hij werd overseer on the estate of Bleaton Hallet. Dat is een soort rentmeester.
Joan Rattray met Wilhelm en Siegfried von Ilsemann. Collectie Kasteel Amerongen.
Nanny
Opvallend is dat de rol van Joan Rattray in het Huys op verschillende manieren beschreven is. Enerzijds lezen we in de Herinneringen (2014) van Siegfried Bentinck (1923-2016) dat hij haar consequent nanny noemt. Die aanduiding associeert men vaak met de functie van gouvernante, een veelzijdige rol in een gezin. Anderzijds staat Mej. Rattray vermeld in de personeelslijsten en het testament van graaf van Aldenburg Bentinck als kamenier en huishoudster. Interessant was het daarom om te lezen dat in het Verenigd Koninkrijk de rol van head nurse en undernurse ook wel de benaming nanny had. En dat deze functie bovendien de zorg voor de dame van het huis kon inhouden, de rol van kamenier dus. In het boek Herinneringen krijgen we een duidelijk beeld van hoe zij aan de slag was op Amerongen. Dat betreft vooral de periode vanaf ca. 1930, de tijd dat Siegfried er opgroeide. Siegfried kon daarbij makkelijk teruggrijpen op wat hij als jong kind in zijn dagboek had geschreven.
Werkzaamheden
Voor zijn opvoeding en die van zijn broers waren “onze ouders of onze nanny direct verantwoordelijk“, zo lezen we. Hij vult aan dat Joan haar werkzaamheden in Amerongen begon als gouvernante voor de kinderen van zijn grootouders en daarna voor die van zijn ouders. ”‘Judy’, zoals wij haar in de familie noemden, nam ons waakzaam onder haar hoede; zij was het die praktisch het laatste woord had met wie wij kinderen omgang mochten hebben of vriendschap sluiten. Haar territorium was de ‘Capelle kamer’.” Verder vertelt Siegfried dat bij afwezigheid van zijn ouders, nanny de supervisie had over de kinderkamer, de dienstmeisjes, het wasgoed en de honden. Bovendien schreef Judy dan frequente en uitgebreide verslagen over de lopende gebeurtenissen aan moeder Elizabeth. Waarschijnlijk deed zij dit alles in het (ongetwijfeld Schotse!) Engels, terwijl het huispersoneel hoofdzakelijk Nederlands was.
Joan Rattray met de kinderen Von Ilsemann: Wilhelm (links), Rüdiger (rechts naast haar) en Siegfried (helemaal rechts).
Een bijzondere dame
Op het portret geven Judy’s gelaatstrekken, met name die rondom haar mond, al een hint dat het om een markante dame gaat. Siegfried beschrijft dat zij geen vrees kende en altijd deed wat zij juist achtte. Daarbij kon ze blijkbaar ook rondom bedtijd linea recta tegen de acties van vader Sigurd ingaan! Als die het vuur inde slaapkamer doofde en de ramen wijd open zette deed zij dat alles weer teniet.
Een flesje van No. 4711 Eau de Cologne (Kölnisch Wasser) uit 1885. Foto: Farina, bron: Wikimedia
Zo kreeg ze het ook voor elkaar dat op reis in Duitsland een stop voor haar in Keulen werd gemaakt. Want dan kon nanny 12 flessen Eau de Cologne 4711 kopen. In een andere anekdote beschrijft Siegfried hoe Judy in 1940, ze was toen al in de zeventig, heldhaftig een Duitse officier in het Engels de deur wees met de woorden: “Dit is Brits territorium, u mag hier niet binnentreden”. Vervolgens sloot ze de deur en dat was dat. Haar geheime recept voor het maken van overheerlijke toffee heeft zij trouwens nooit prijsgegeven, ondanks vele verzoeken.
Een hechte band
Uit de diverse herinneringen die Siegfried noteert valt op te maken dat hij een goede band moet hebben gehad met Judy. Zo had hij het blijkbaar moeilijk toen hij zich op 14-jarige leeftijd moest losmaken van haar. Hij spreekt liefdevol over de vele jaren van haar leven die zij als nanny aan de zorg voor ‘haar’ kinderen gewijd had. Bovendien benoemt Siegfried Judy expliciet in zijn dankbetuigingen in de inleiding van zijn Herinneringen: voor mijn nanny die ons steeds met zorg omringde en beschermde.
Zestig jaar Amerongen
Joan Rattray bleef ongetrouwd en stierf op 86-jarige leeftijd in Amerongen. Ze ontving toen al jaren een pensioen, iets dat testamentair vastgelegd was. De laatste jaren woonde zij op Oranjestein, dus nog vlakbij het kasteel waar zij al die jaren in dienst was geweest. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand noteert dat zij op 83-jarige leeftijd overleden is. Maar dat klopt niet, want zij overlijdt op 11 november 1950 en was geboren in 1864. Na veel speurwerk, ook in Schotse online archieven, is de volgende vraag helaas onbeantwoord gebleven: waarom besloot Joan Rattray als jonge vrouw in 1890 uit Schotland te vertrekken om op Amerongen te gaan werken? Was het misschien de dood van haar moeder in dat jaar? Zocht zij misschien een nieuw avontuur? Wellicht komt er ooit nog een antwoord op deze vraag.
In de linnenkamer hangt een bordesfoto van graaf en gravin Van Aldenburg Bentinck met tussen hen in hun jongste zoon. Verder zien we hier op deze foto adellijke families van onder andere kasteel Twickel en Middachten. De foto is genomen in 1909 naar aanleiding van het vijfentwintigjarig huwelijk van de graaf en gravin. Maar het feest hield meer in dan alleen het maken van een bordesfoto.
Het zilveren huwelijk van Godard van Aldenburg Bentinck en Louise van Bylandt,1909. Collectie Kasteel Amerongen.
Klokken, kanonnen en zang
’s Morgens vroeg om 7.00 uur luidden op die betreffende 12 juni de klokken in het dorp en waren er kanonschoten te horen. Dit huwelijksfeest werd ook door de inwoners van het dorp gevierd. Er was een mooi ‘Programma der Feestviering’ opgesteld. Natuurlijk werd er een geschenk aangeboden door de ingezetenen van Amerongen en Leersum en de muziekverenigingen ‘De Lofstem’ en ‘Semper Crescendo’ verzorgden de zang. De kinderen van de Elisabethschool zongen volgens het programma om 14.30 uur de graaf en gravin toe:
’t Zal een blijde dag Ook voor kind’ren wezen, Nu ’t Huis Bentinck mag In het feestkleed gaan! Om Gods groote daân, Zij zijn Naam geprezen!”
Gevolgd door nog drie coupletten.
Rijtoer
Om 10.00 uur begon de rijtoer door Amerongen. Het eerste rijtuig was voor de burgemeester, voorafgegaan door twee ruiters. Dan volgden rijtuigen voor de commissies, voor de graaf en gravin, voor de zonen en dochter van de graaf en gravin, het ‘Gevolg van ’t Hooge Echtpaar’ en honderdvijf ruiters. Ook inwoners van Amerongen en Leersum namen deel aan deze stoet, die afgesloten werd door drie ruiters.
Straatfoto van een optocht in Amerongen ter gelegenheid van het 25-jarige huwelijk van Godard John George Charles graaf van Aldenburg Bentinck en Augustine Wilhelmine Louise Adrienne gravin van Bylandt, met het echtpaar in een open koets, 1909. Collectie Regionaal Archief Zuid-Utrecht.
Feest
In een archief is onder andere een nota gevonden van een bierhandel uit Veenendaal, gedateerd 3 juli 1909. Er is aangeleverd op 14 juni 1909 506 liter bier van 11 cent de liter en 8 dagen later nog eens 1000 liter. Totale rekening: 165 gulden en 66 cent. Verder waren er rekeningen voor 700 liter moezelwijn, 450 meter bloemguirlandes en 220 liter melk voor de kinderen. Er werd een boot gehuurd voor een tocht van Amerongen naar Nijmegen en retour. Het was een feest dat meerdere dagen duurde.
Een ereboog, het woord zegt het al, is een boog die opgericht wordt ter ere van iets, bijvoorbeeld ter viering van een overwinning of een huwelijk. In Amerongen en Doorn zijn aan het begin van de twintigste eeuw erebogen opgericht voor twee aangelegenheden die met de familie Van Aldenburg Bentinck te maken hadden.
1909: Twintig erebogen
Op 12 juni 1909 waren graaf en gravin van Aldenburg Bentinck vijfentwintig jaar getrouwd. Ter ere van dit huwelijksjubileum waren in het dorp twintig erebogen opgesteld. De mooiste waren die bij ’t Fort (nu Zandvoort), die de kasteelpoort voorstelde, en die op de Utrechtsestraatweg ter hoogte van bloemisterij Van Tellingen. Tijdens de rijtoer van de graaf en gravin hielden zij bij elke ereboog stil en spraken zij hun dank uit aan de bouwers van deze kunstwerken. Zelfs in Leersum en Elst waren erebogen opgericht ter gelegenheid van dit feest. Ook deze erebogen werden bezocht.
Ereboog ter gelegenheid van het zilveren huwelijk van Godard van Aldenburg Bentinck en Louise van Bylandt, 1909. Foto: A. Bos jr. Ereboog ter gelegenheid van het zilveren huwelijk van Godard van Aldenburg Bentinck en Louise van Bylandt, 1909. Foto: A. Bos jr. Collectie: Regionaal Archief Zuid Utrecht.
1920: Meer dan dertig erebogen
Het huwelijk van gravin Elisabeth van Aldenburg Bentinck en kapitein Sigurd von Ilsemann vond plaats op 7 oktober 1920. In Doorn werd ter ere van dit huwelijk een ereboog opgesteld, waarop te lezen stond: ‘Hulde aan het Bruidspaar’. Maar in Amerongen werden zelfs vierendertig erebogen opgericht. Allemaal in andere vormen. Op een van de bogen die op de Achterweg was opgericht, stond een gedicht:
Deez’ buurt roept samen luid Lang leve Bruidegom en Bruid Dat God uw steun en leidsman zij, Dat alles, alles wenschen wij
Ereboog ter gelegenheid van het huwelijk van Sigurd von Ilsemann en Elisabeth van Aldenburg Bentinck. Collectie: Kasteel Amerongen.
De Ilsemann I (1920)
Een andere boog die op de Achterweg opgericht werd droeg de naam ‘De Zeppelinboog’. Het was een vierzijdig boog waar bovenop een zeppelin geplaatst was. De voorzijde was richting Amerongen geplaatst, de achterzijde richting Darmstadt. De naam van deze zeppelin? De Ilsemann I! Het gedicht dat bij deze boog hoorde:
Uit Duitschland kwam aangevlogen De Ilsemann I Hij werd niet bedrogen, Maar wist niet waarheen. Doch op het Graaflijk huis Ontving hij gastvrij thuis En kreeg toen tot besluit De gravin als zijn Bruid.
Er werd een telegram naar het bruidspaar gestuurd met de mededeling dat die nacht de Ilsemann I op de Achterweg was neergestreken. Elisabeth en Sigurd antwoordden: “Verzoek U de Ilsemann I vast te houden tot maandagmiddag”. Het moet een geweldig feest zijn geweest.
In de lange gang van het Huys hangen twee grote wandkleden met bosgezichten, zgn. verdures. Deze tapijten worden toegeschreven aan de Delftse tapijtwever Maximiliaan Van der Gucht. Ze stammen uit de 17de eeuw en zijn dus van Hollandse makelij. Dat is opmerkelijk, in die zin dat de meeste tapijten in die tijd vooral uit Vlaanderen en Frankrijk kwamen.
Naar Holland
De beroemdste tapijten komen uit Oudenaarde, Parijs (Gobelins) en Aubusson. Maar na de vervolging van protestanten en Hugenoten verhuisden flink wat ambachtslieden naar de Noordelijke Nederlanden en vestigden zich o.a. in Delft om daar een weverij te beginnen. Dat van der Gucht een van hen was is niet aannemelijk. Wel zou het goed kunnen zijn dat hij het vak van een van die emigranten heeft geleerd, namelijk van de Vlaming Spierinck. Die had zijn werkplaats in het Agnietenklooster in Delft, waar Van der Gucht in 1636 ook zijn bedrijf begon.
Maximiliaan van der Gucht is waarschijnlijk in Delft geboren in 1603 en is daar ook op hoge leeftijd gestorven (1689). Hij werkte samen met zijn vrouw en na 1660 kwamen ook zijn zoons, Bartholomeus en Jacobus, in de zaak. De eerste startte een filiaal in Den Haag, de ander was hoofd van de werkplaats in Delft. Na het overlijden van Maximiliaan zette Jacobus de zaak voort. Bartholomeus was reeds overleden. Zo’n werkplaats was een behoorlijk grote en kostbare onderneming. Er werkten wel 40 man en die maakten lange dagen. Of men er veel verdiende is de vraag… Overigens maakten ze niet alleen tapijten, maar ook tafelkleden, kussens en beklede stoelen.
Van der Gucht maakte aanvankelijk vooral tapijten en dergelijke voor de lokale markt. Hij maakte werk voor het stadhuis in Delft en voor de prinselijke hofhouding (onder andere Frederik Hendrik) en ook voor Johan de Witt. Later verplaatste de markt zich ook naar het buitenland. Bekend zijn tapijtreeksen voor de koningshuizen in Zweden en Polen. Blijkbaar was zijn naam toen, rond 1650, zo groot geworden dat men ook daar werk van hem wilde hebben.
Verdures
In Holland bestelde men vooral bosgezichten, landschappen en jachttaferelen. Vanwege het vele bladgroen worden deze tapijten ook wel betiteld als verdures (groenwerk). Ze geven een gang of een ruimte een landelijke, romantische uitstraling. De tapijten zijn vaak wandbedekkend van plint tot plafond en geven daarmee de suggestie alsof je in of door een bos loopt. Ze zijn behalve geluiddempend en isolerend natuurlijk ook bedoeld om indruk te maken. Ze vormen een sjieke aankleding van de ruimte, net als een schilderij. Alleen een wandkleed kan je wat makkelijker oprollen en eventueel verhuizen als een schilderij van vergelijkbare grootte…
Tafelkleden en kussens
Wandtapijten werden vaak ingezet om net als historische schilderijen bepaalde belangrijke gebeurtenissen te memoreren. Ook gaat het vaak om een Bijbelse of mythologische voorstelling. Dat zien we bij de tapijten van Van der Gucht, zeker die in Holland, veel minder. Wel zijn er tafelkleden en kussens van zijn hand bekend met bijbelse voorstellingen (Rijksmuseum, Prinsenhof). Ook zijn er afbeeldingen van veldslagen en belegeringen gemaakt voor de koning van Polen. De tapijtwever gebruikt overigens de voorstellingen van een ontwerper en kopieert dat tijdens het weven met behulp van een karton.
Tafelkleed, Maximiliaan van der Gucht (mogelijk), ca. 1650 – ca. 1675. Collectie Rijksmuseum.
Verkleuring en herstel
De techniek van het weven van een tapijt is een verhaal op zich. Dat komt elders uitgebreid aan de orde. In het algemeen moet wel gesteld worden dat tapijten in die tijd geweven werden met wol die op natuurlijke wijze werd geverfd. Dat betekent helaas dat de kleuren na meer dan 300 jaar wel aan sterkte hebben ingeboet. Bij verdures wordt het groen steeds blauwer. Het geel uit de menging verdwijnt als eerste, vooral als het wordt blootgesteld aan daglicht. Ook zien we dat bij een tapijt dat aan een balk hangt, de ketting (de schering) het gewicht soms niet meer goed kan dragen. Het weefsel zakt dan een beetje uit elkaar. Gelukkig hebben we op Kasteel Amerongen onze Engelen, die de schade zo goed als mogelijk is proberen te herstellen.
Interieur – Gobelinzaal met een vloer van grenen delen en met wandtapijten bespannen wanden en een beschilderd plafond van Huub Kurvers (1940 – 2010). Foto: Louis Lemaire. Collectie Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
In Nederland te zien
In Nederland vinden we nog steeds op allerlei plaatsen werk van Maximiliaan en zijn familie. Zowel in musea als in publieke gebouwen en kastelen. Zo heeft het Rijksmuseum diverse stukken, evenals het Museum Prinsenhof in Delft. De Gobelinzaal van Museum Twenthe bevat zes wandtapijten, waarschijnlijk van zijn hand. Verder zijn er nog tapijten van hem te zien op Slot Zuylen, in een zaal van het stadhuis in Den Bosch en in het Bartholomeus Gasthuis in Utrecht. Verder is er nog een Gobelinkamer met Van der Guchts op kasteel Gunterstein in Breukelen. Die is helaas niet open voor publiek. Dat geldt ook voor kasteel Biljoen, dat maar liefst twee kamers met tapijten heeft, waarvan één met drie tapijten toegeschreven aan Van der Gucht.
Gelukkig hebben we onze twee tapijten op Kasteel Amerongen en die kun je gewoon van dichtbij bekijken!
Michiel van Mierevelt (1566-1641) was een in de 17de eeuw zeer populaire portretschilder van zowel de stadhouderlijke familie, de Engelse koning, als ook burgers. Hij was naast een goed schilder ook een gewiekst zakenman. Toen hij in 1607 van het Delftse stadsbestuur de opdracht kreeg om een portret te maken van Maurits, was hij zo slim om er een paar tegelijk te maken en een ervan aan de Staten Generaal te schenken. Die waren er zo content mee, dat zij hem voor zes jaar het alleenrecht gaven op de reproductie van de afbeelding in de vorm van gravures. Zo raakte het portret van Maurits overal bekend en was de naam van Van Mierevelt gevestigd.
Maurits, prins van Oranje (1567-1625), Michiel Jansz. van Mierevelt, ca. 1613 – ca. 1620. Collectie Rijksmuseum.
Maurits, prins van Oranje Nassau. Collectie Kasteel Amerongen
Grote populariteit
Van Mierevelt was ook populair in het buitenland. De Engelse koning Karel I bood hem aan hofschilder te worden. Van Mierevelt sloeg het aanbod af. Hij had meer dan voldoende klandizie. Niet alleen de stadhouderlijke familie, maar ook mensen als Johan van Oldenbarnevelt of de Winterkoning en -koningin lieten hun portretten door hem schilderen. Zijn vaste inkomsten kwam vooral uit burgerportretten. Eigentijdse kunsthistorici schatten de omvang van zijn productie op tussen de vijfduizend en tienduizenden schilderijen. Hoeveel het er werkelijk geweest zijn, zullen we nooit weten. Feit is dat er nu 629 portretten van hem bekend zijn.
Reproductietechniek
Hoe kon Van Mierevelt zo’n hoge productie bereiken? Uiteraard had hij, zoals de meeste schilders van naam een atelier waar veel leerlingen, assistenten en in zijn geval, twee zonen werkten. Maar onderzoekers van museum Het Prinsenhof in Delft hebben ontdekt dat Van Mierevelt een soort ponstechniek had ontwikkeld waardoor de assistenten alleen nog maar binnen de lijntjes hoefden te kleuren. Zo’n tekening bewaarde hij. Als hij van dezelfde persoon weer een portret moest maken, hoefde hij alleen nog maar wat details te veranderen en wat rimpeltjes meer te schilderen. Bovendien hanteerde hij standaardfiguren en -houdingen. Zelfs voor de gezichten gebruikte hij standaardmodellen, met dezelfde afmetingen en verhoudingen, zodat hij gemakkelijker aan de grote vraag kon voldoen. Gek genoeg werd hij, ondanks zijn standaardmodellen, in zijn tijd geroemd om zijn natuurlijkheid en goed gelijkende weergave op zijn schilderijen. Ook de weergave van de prachtige kanten kragen werd zeer gewaardeerd.
Schildersatelier, Adriaen van Ostade, ca. 1647 – ca. 1650. Collectie Rijksmuseum. Dit is een schildersatelier dat niet de grandeur heeft van het atelier van Van Mierevelt, een gezel en een jongen is alles wat deze arme landschapsschilder zich kan veroorloven.
Ook voor de kleine beurs
Van Mierevelt was dus erg populair ook bij de burgers maar niet iedereen kon een portret betalen. Ook daar had hij aan gedacht. Zijn schoonzoon Willem van Delff maakte gravures van zijn portretten die als prenten verspreid konden worden. Zo konden ook de mensen met een wat kleinere beurs een afbeelding van hun favoriete stadhouder of raadspensionaris kopen.
Omstreden
Het klinkt ons natuurlijk een beetje vreemd in de oren dat een kunstenaar standaardmodellen of zelfs ponstechnieken gebruikt. Of dat ook de reden is van zijn tegenwoordige onbekendheid? In onze ogen moet een kunstenaar eigenlijk niet zakelijk ingesteld zijn, maar ‘om de kunst’ schilderen, uit een innerlijke gedrevenheid. Zoals schilders als Rembrandt of Vermeer gedaan zouden hebben. Maar zeker is dat ook zij zakelijk ingesteld waren. Vermeer had zelfs zijn eigen kunsthandel. Wel wordt de losse toets van een Rembrandt sinds de 19de eeuw meer gewaardeerd dan de ‘stijve’ stijl van Van Mierevelt. Kunsthistorici hebben ook kritiek op Van Mierevelt. Hij zou te weinig ontwikkeling in zijn werk laten zien. Zij waarderen hem echter wel om de kwaliteit van zijn schilderkunst. Hoe dan ook, in zijn tijd was hij zeer populair. Na zijn dood liet hij een fortuin na en dat kan je van Rembrandt niet zeggen!
Frederik Hendrik, prins van Oranje, Michiel Jansz. van Mierevelt (atelier van), ca. 1632. Collectie Rijksmuseum.
Frederik Hendrik, prins van Oranje, Willem Jacobsz. Delff, naar Michiel Jansz. van Mierevelt, 1633. Collectie Rijksmuseum.Frederik Hendrik van Oranje-Nassau. Collectie Kasteel Amerongen
In depot
Wij hebben op het kasteel twee Van Mierevelts in de Van Wijts collectie. Het zijn portretten van Jacques Wijts en zijn vrouw, Magdalena van Valkensteijn. De portretten zijn helaas te kwetsbaar om permanent tentoongesteld te worden. Wie weet gebeurt dat nog eens incidenteel. Van Mierevelt werd trouwens later verdrongen door Gerard van Honthorst, een andere schilder waarvan wij portretten op het kasteel hebben. Hij was de nieuwe ster aan het firmament. Zo gaat dat, ook met schilders.
Jacques Wijts, 1627, Michiel van Mierevelt (in de stijl van). Collectie Kasteel Amerongen. Foto: Peter Cox
Magdalena van Valckestein, vrouw van Jacques Wijts, 1628, Michiel van Mierevelt. Collectie Kasteel Amerongen. Foto: Peter Cox
Object
Maker
Datering
Materiaal
Vaste plek(Atlantis)
Portret van Jacques Wijts
Michiel van Mierevelt (in de stijl van)
1627
Olieverf op paneel
Depot (0919)
Portret van Magdalena van Valckestein
Michiel van Mierevelt
1628
Olieverf op paneel
Depot (0920)
Portret van prins Maurits van Oranje
Michiel van Mierevelt (in de stijl van) Jan van Ravesteyn (in de stijl van)
Godard van Reede van Ginkel, de eerst graaf van Athlone, stierf in 1703. Voor hem is een prachtig rouwbord gemaakt. Het hangt in de Andrieskerk in Amerongen, tussen de twintig andere rouwborden van de familie Van Reede. Het is niet alleen indrukwekkend vanwege de grootte, maar ook omdat het rijk geornamenteerd is.
Godard baron van Reede, graaf van Athlone, baron van Aghrim, vrijheer van Amerongen, heer van Ginkel, Lievendaal en Nienburg, anoniem, 1697-1703. Collectie Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht. Onderdeel van een serie portretten van landscommandeurs.
Man van aanzien
Het gaat natuurlijk ook om een man van groot aanzien. Hij was niet alleen graaf, baron en heer van allerlei landgoederen, maar ook veldmaarschalk generaal van het Staatse leger, gouverneur en dijkgraaf. Verder was hij landscommandeur van de Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht en ridder in de Deense Orde van de Olifant. Al die titels zijn voor een groot deel terug te vinden op het bord in de vorm van allerlei ornamenten en versieringen en in de tekst.
Een indrukwekkend rouwbord
Het rouwbord van Godard is maar liefst 340 x 370 cm groot en heeft naast het standaard gevormde centrale gedeelte ook nog zijpanelen. In het centrum staat het wapen Van Reede gevierendeeld met het kruis van de Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht. Uiteraard staat aan beide zijden een griffioen als wapenhouder. Onderaan op een banier staat de spreuk van de familie: ‘Malo mori quam foedari’ (Liever dood, dan bevlekt).
Daar onder hangt het olifantje van Deense ridderorde met een torentje op zijn rug en aan de bovenzijde zien we een adelskroon. Aan de zijkanten van het wapen zijn alle zestien kwartieren weergegeven. Onder het wapen staat een tekstvlak met alle titels van Goderd en de sterfdatum, 1703.
Het rouwbord is aan de bovenkant voorzien van een gebogen fronton met daarin o.a. een rozet en twee kanonslopen en bovenop twee engelen met bazuinen. Aan de zijkanten zien we dat het hier om een militair gaat met een grote staat van dienst. We zien vaandels, lansen, in harnas gehulde strijders, het is er allemaal. Onderaan in het midden zien we dan nog de vaak op rouwborden afgebeelde gevleugelde zandloper. Dat is een symbool van de tijd en de eindigheid. Aan beide kanten wordt dit geflankeerd door een ornament met het bekende acanthusbladmotief.
Met dit rouwbord laten de nazaten van Godard zien hoe groot en belangrijk hij was. Voor de familie van Reede was hij dan ook een grootheid: de eerste graaf van Athlone en opperbevelhebber van het Staatse leger. Dat is niet zo maar wat. En gelukkig hangt het rouwbord er nog, net als vele anderen van de familie. Dat had ook anders kunnen lopen, maar gelukkig hebben ze mogelijke verwoestingen overleefd. We kunnen ze nog steeds met verwondering bekijken.