Het grafmonument van Goert

Goert, de eerste Van Reede die op kasteel Amerongen heeft gewoond, liet in het koor van de Andrieskerk een grafkelder aanleggen. Maar Goert deed meer. Hij liet ook nog tijdens zijn leven op de grafkelder een tombe plaatsen. De beeldhouwer Jacob Colijn de Nole kreeg de opdracht van Goert  om hem en zijn vrouw daarvoor levensgroot liggend in steen te beeldhouwen.

Drempel

Tot het Rampjaar heeft de graftombe van Goert en zijn vrouw de kerk gesierd. Toen ruïneerden de Fransen soldaten de Andrieskerk, waaronder de graftombe. Ruim tweehonderd jaar later, in 1884, ontdekte de archivaris van de provincie Utrecht, mr. S. Muller, bij een bezoek aan het om de kerk liggende kerkhof het geschonden beeld van Goert. Het werd als drempel voor de kerkdeur gebruikt. Later vond men in de kerk het beeld van Geertruyd, dat eveneens als drempel in gebruikt was. Op het kerkhof werden vier fragmenten beeldhouwwerk in renaissance stijl van de graftombe gevonden. Een van deze fragmenten was een rijk versierde fries, een bovenlijst. Blijkbaar had de tombe een door pilaren gedragen overhuiving. Het geheel doet dan ook denken aan een praalgraf. De gevonden beelden en fragmenten werden daarna aan Bentinck overgedragen en opgeslagen in de orangerie van het kasteel.

Terug van weggeweest

In 1906 riepen de Staten van Utrecht een archeologische commissie in het leven. De al eerder genoemde mr. S. Muller werd er de voorzitter van. Het zal zijn initiatief geweest zijn dat een van de eerste opdrachten van de commissie het terugplaatsen van de geschonden beelden van Goert en Geertruyd was. De beelden werden teruggeplaatst in de kerk, liggend op een zandstenen zerk, ondersteund door twee voetstukken, zogenaamde basementen. In het achterste basement zijn de bewaard gebleven fragmenten ingemetseld, in het voorste is de volgende inscriptie aangebracht:

Deze beelden van
Goert van Reede, heer van Amerongen,
overleden 19 April 1585
en van zijne echtgenoote
Geertruyd van Nyenrode, vrouw van Zuylesteyn,
overleden 6 April 1605
zijn vervaardigd door den Utrechtschen beeldhouwer
Jacob Colyn de Nole
en op nieuw geplaatst
op kosten der Staten van Utrecht in 1907.