In de middeleeuwen ontstonden er heerlijkheden. In de loop der tijd slaagden adellijke grondbezitters erin steeds meer politieke, economische en juridische macht te verwerven. Zij noemden zich ‘heer‘ en hun gebied een ‘heerlijkheid‘. Het waren zelfstandige gebieden met eigen lokale wetten, bestuurders en rechtspraak. Vaak hadden de edelen in hun heerlijkheden een gelijknamig kasteel of herenhuis staan. Behalve rechten gaf een heerlijkheid ook status, inkomsten en macht.
Het gerecht
De heer had het recht om functionarissen aan te stellen. Het gerecht van Amerongen bestond uit de drossaard (of drost), vijf schepenen, twee burgemeesters en twee kerk- en ijkmeesters. Gerecht klinkt voor ons vooral juridisch. Die taak had het gerecht ook, maar het was ook ‘gewoon’ het bestuursorgaan. Ze ging over het wel en wee in de heerlijkheid, over wie er mocht wonen en over het betalen van de belastingen. Ook bewaakte ze de orde en de rust in het gebied. Het gerecht werd bijgestaan door een secretaris.
De drost werd direct door de heer aangesteld en die maakte elk jaar een lijst met mensen die werden genomineerd voor de andere gerechtsfuncties. Daaruit koos het gerecht dan de leden voor het komend jaar. Omdat de heer het benoemingsrecht had moest hij de lijst goedkeuren. In de praktijk nam hij altijd het voorstel van het gerecht over. Wel nam hij alle nieuwe leden de eed af.

De drost
Het belangrijkste lid van het gerecht was de drost. Die was de rechtmatige vervanger van de heer bij diens afwezigheid. De heer van de heerlijkheid benoemde altijd zelf de drost en die kreeg de functie voor onbepaalde tijd. De drost kwam eigenlijk altijd van buiten de heerlijkheid en had ruime juridische en ambtelijke ervaring. De heer van de heerlijkheid verdeelde de taken.
De drost was de voorzitter van het gerecht en hij was verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur en de rechtspraak. Als heemraad was hij ook verantwoordelijk voor het toezicht op het onderhoud van de dijken en controleerde hij ook de staat van de wegen. Verder ging hij over het heffen van belastingen, het vastleggen van testamenten en het beheren van insolvente boedels (als men niet meer kon betalen).
Een deel van het salaris van de drost bestond uit (een deel van) de belastingen en boetes. Die mocht hij dus zelf houden.

De leden van het gerecht
Amerongen had twee burgemeesters en vijf schepenen. De burgemeesters en de drost vormden samen het dagelijks bestuur. De ijk- en kerkmeesters hadden een specifieke taak in het bestuur. Soms hadden schepenen een dubbeltaak: dan waren ze bijvoorbeeld schepen en ijkmeester. De ijkmeesters controleerden of iedereen in het dorp zich aan de juiste maten en gewichten hield. Op die manier was een pond overal in de heerlijkheid even zwaar: zowel bij de bakker als bij de boer. De kerkmeesters beheerden de goederen die na de reformatie over gegaan waren naar het gerecht.

De afschaffing van heerlijke rechten
Na het ontstaan van de Bataafsche Republiek in 1795 schafte men de heerlijkheden als bestuursvorm af. De gemeentebesturen voerden vanaf dat moment de bestuurlijke taken uit. Met een staatsregeling in 1798 verdwenen in de Noordelijke Nederlanden de bestaande heerlijke rechten. Later herstelde koning Willem I een aantal heerlijke rechten, behalve het belangrijkste recht: het benoemen van de schout. Bij de grondwetsherziening van 1848 werden de heerlijke rechten definitief afgeschaft.
In de praktijk bleek dat heerlijkheden na de grondwetsherziening zijn blijven bestaan, maar dat de inhoud veranderde en ze privaatrechtelijk van aard waren geworden. Eigenaren bleven zich onderscheiden door de hun naam te laten volgen door de naam van de heerlijkheid. Godard van Aldenburg Bentinck deed dat onmiddellijk nadat hij Amerongen verkreeg. Hij tekende met ‘Godard Bentinck van Amerongen’.

Object | Maker | Datering | Materiaal | Vaste plek (Atlantis) |
Ambtsketen van de drost van Amerongen | Theodore van Dam | 1758 (waarschijnlijk) | Zilver | Depot (0732) |
Geef een reactie