Cultuur en sociaal

Met de hand uitgeschreven bladmuziek

Mary Stuart en de componist Henry Purcell

Author

In de hal van het Huys is aan beide kanten van de centrale gang een nis met daarin een buste. Rechts vanuit de ingang gezien staat die van koning-stadhouder Willem III en links die van zijn gemalin koningin Mary Stuart. Deze bustes herinneren ons aan de 17de eeuw en de dubbelmonarchie van William en Mary. Omdat in hun tijd Henri Purcell een belangrijke componist was, die ook voor hen persoonlijk grote betekenis had, besteden we hier aandacht aan deze componist. Wie was deze Purcell?

Aan het hof

In 1679 wordt Purcell, dan achttien jaar oud, organist van de Westminster Abbey. Een paar jaar daarna gaat hij ook aan de slag bij de Chapel Royal. Al tijdens de regering van Charles II komt hij ook aan het koninklijk hof. Na diens dood blijft hij daar werkzaam. Hij werkt voor James II en doorstaat ook The Glorious Revolution in 1689. Toen Mary Stuart en koning-stadhouder Willem III aantraden was hij dus al hofcomponist. Purcell is een typische Barokcomponist. Samen met zijn leraar John Blow behoorde hij tot de musici van de Restoration, een beweging die ontstond na een periode van uitbanning van elke culturele uiting tijdens Cromwell en het aristocratische bewind. Hij componeerde veel liederen en opera’s. Zo schreef Purcell na de Glorious Revolution, toen Mary en Willem de troon bestegen, bijvoorbeeld het lied “I was Glad”.

Ode aan Mary Stuart

Op 30 april 1694 schreef hij ‘Come Ye Sons of Art’ (Ode for Queen Mary’s birthday) en dat werd die dag in aanwezigheid van Mary uitgevoerd. Hierin horen we o.a. de ‘sound of trumpet’ waarin de volgende tekst voorkomt (in vertaling): ‘Steek de trompret tot overal de luisterende kusten het geluid weerkaatsen. Speel op de levendige hobo. Bespeel alle blijde instrumenten, die bekwame musici kunnen gebruiken om de glorie van deze dag te vieren”.

Hoe triest dat hij negen maanden later de muziek moest maken voor het overlijden van diezelfde Mary.

The Funeral of Queen Mary

Op 28 december 1694 overleed Mary Stuart aan de pokken. Purcell componeerde daarop de muziek voor haar begrafenis, kortweg “The Funeral” genoemd. Hij was daar als hofcomponist en organist van de Westminster Abbey voor verantwoordelijk. Nadat Mary opgebaard had gelegen in Kensington Palace, werd ze pas in maart 1695 bijgezet in de Westminster Abbey. Men beweert wel dat die periode zo lang was, omdat Purcell die tijd nodig had voor zijn compositie.

Overzicht van een lange processie die over een breed gebied aan komt meanderen als een rivier. Groepjes rouwende mensen worden afgewisseld door trompetters en mannen met vaandels. Voor de koets met de kist lopen acht paarden onder lakens. De stoet loopt tot aan de horizon. Aan weerszijden staan mensen rijen dik te kijken.
Lijkstatie van koningin Maria II Stuart, 1695, Jan Luyken, 1703. Collectie Rijksmuseum.

De rouwstoet voor Mary was indrukwekkend. De rouwkist stond op een koets getrokken door zwart omhulde paarden. Vergezeld door het geluid van het getrommel van omfloerste trommels reed de koets de stad in. Overal hingen zwarte banieren. Ook de route vanaf Kensington Palace naar Westminster Abbey was volledig afgezet met met zwarte banieren. Bij het binnendragen van de kist in de kerk begon de muziek met een processiemars, gevolgd door een canzone. Purcell gebruikte daarbij de zojuist geïntroduceerde platte trompet.

Bij de dienst voerde de aartsbisschop de gebruikelijke kerkrituelen uit, afgewisseld met muziek, De muziek was waardig en melancholisch van karakter. Daarna volgde een koorgedeelte: “Man that is born”, in vertaling: “De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust”. Afgewissend door een imposante trompetcanzone, volgde het volgende koorstuk in: “The midst of Life”: “Midden in het leven zijn wij in de dood”. Na een volgende canzone kwam “Thou knowest Lord”: “Gij kent, o heer, de geheime van onze harten”. De afsluiting van de ceromnie was wederom de processiemars vol met trompetgeschal. Aanwezigen beschreven de dienst als iets buitengewoon moois en plechtigs. De uitvoering was zo hemels dat iedereen tranen in de ogen kreeg. Daarna werd Mary in de Westminster Abbey begraven.

Dood Purcell

Een jaar later werden dezelfde “Funeral” en het stuk “Thou knowest Lord, the secrets of hour hearts” gebruikt tijdens rouwdienst van Henry Purcell zelf.

Gerelateerde berichten

hoofd van een dame met zwarte hoed met voile

Rouwkleding

Author

De kleding die we bij een een begrafenis dragen en in de periode daarna is doorgaans sober en respectvol als eerbetoon aan de overledene en de nabestaanden. Geen felle kleuren, geen drukke prints, geen shirts met plaatjes en teksten. Wat waren de voorschriften hiervoor in vroegere eeuwen? Margaretha Turnor op de Lodewijkskamer zien we in het zwart. Was dat vroeger altijd al zo?

Van wit en purper naar zwart

Voor ons is zwart de kleur die met rouw geassocieerd wordt. Henk L. Kok schrijft in zijn boek ‘Erfenis onzer voorouders’ dat de oorspronkelijke rouwkleur in Europa wit was. Wit als het symbool voor zuiverheid en onschuld. De rouwkleur voor koningen was purper. Onderscheid moet er zijn.
De Franse koningin Anna van Bretagne zou in 1498 na de dood van koning Karel VIII als een van de eersten zwarte rouwkleding gedragen hebben. Zwart werd in de volgende eeuwen de gebruikelijke rouwkleur.

In het oude Rome was wit de kleur van rouw. In de twintigste eeuw koos koningin Wilhelmina bij de uitvaart van prins Hendrik, en later bij die van haarzelf, ook wit als rouwkleur. Koningin Juliana volgde haar voorbeeld: wit als symbool voor het geloof in het leven en de wederopstanding na de dood. 

Rouwkap van zwarte gewatteerde zijde met zwarte voile. De bol is aan de voorkant geschulpt, aan de achterkant een strook die over de hals en schouder valt.
Rouwkap van zwarte gewatteerde zijde, anoniem, ca. 1700 – ca. 1800. Collectie Rijksmuseum.

Gewone kleding als rouwkleding

De trend dat rouwkleding meer op gewone kleding ging lijken zette in vanaf de 17e eeuw, het eerst in Engeland en Frankrijk. Dit heeft er ook te maken met het feit dat van mensen in de rouw, en met name van weduwen, niet meer werd verwacht dat ze zich geheel uit het normale sociale leven zouden terugtrekken. Rouwkleding leek qua snit ook steeds meer op gewone kleding. Alleen de kleur, de gebruikte stoffen en het gebruik van accessoires verschilde. De stof die men droeg mocht niet glimmen. Dus geen glanzende materialen en ook geen glimmende sieraden. Men droeg stoffen van wol, bombazijn en crêpe. We zien op het schilderij van Margaretha Turnor in de Lodewijkskamer dan ook dat zij gekleed is in zwarte, doffe rouwkleding. De kosten van speciale rouwgarderobes konden vroeger flink oplopen. Deze garderobes waren in die tijd dan ook voorbehouden aan degenen die zich dat konden veroorloven. Dat was alleen de bovenlaag van de maatschappij.

Op een krukje zit een vrouw in een zwarte overslagjurk. Op haar rossige krullen staat een zwarte hoed met die zwarte struisvogelveren recht omhoog. Op haar rechterbovenbeen leunt een meisje
Dress of the Year 1797, Ann Frankland Lewis, 1797. Collectie Los Angeles County Museum of Art. Ann Frankland Lewis In 1797 werd Ann Frankland Lewis weduwe. Haar dochtertje hoeft nog niet in rouwkleding.
Tekening van blanke vrouw met opgestoken rossige krullen, op haar voorhoofd liggen kleine krulletjes, ze draagt een zwarte haarband met pluisjes. Ze draagt een witte jurk met een overslag en pofmouwtjes. De jurk is afgezet met een rand van zwart borduursel. De jurk is dichtgebonden met een koord met aan het eind zwartwitte bolletjes. Onder de tekening staat 1798
Dress of the Year 1798, Ann Frankland Lewis, 1798. Collectie Los Angeles County Museum of Art. Een jaar later is ze in halve rouw, aangegeven door de zwarte accenten.

Voorschriften voor rouwkleding

In de achttiende eeuw had men nog niet de behoefte rouwgedrag landelijk in regels vast te leggen. Bevolkingsgroepen kenden hun eigen mondeling overgeleverde traditie op dit gebied. In de negentiende eeuw kende de rouwcultuur in Europa echter zeer uitgebreide regels over de manier en de tijdsduur van rouwen. Ondanks dat vele families, steden en streken hun eigen rouwgebruiken hadden, gaven auteurs van etiquetteboeken in de negentiende eeuw gedetailleerde voorschriften voor onder andere rouwkleding. Het ging hier niet alleen om de kleur van de rouwkleding. Er waren ook voorschriften over de duur van de rouw – dat was afhankelijk van hoe dicht de rouwende bij de overledene stond – en de rouwsieraden.

Tijdschriften en etiquetteboeken

In het modeblad De Gracieuse in 1879 bijvoorbeeld werden adviezen voor modieuze rouwkleding gegeven. In het etiquetteboek ‘De goede Toon’ uit 1890 gaat D.H. Engelberts niet alleen in op kledingvoorschriften, maar ook de rouwperiode van een vrouw na het overlijden van haar echtgenoot. De wet schreef negen maanden voor als de wachttijd voor hertrouwen. Dit om het vaderschap van een eventueel in die maanden geboren kind te kunnen vaststellen. Vreemd genoeg stelt Engelberts dat er geen kledingvoorschriften zijn voor ouders die een kind hebben verloren. Wel bestonden er verschillende regels voor mannen, vrouwen, oudere vrouwen en kinderen. Voorschriften voor weduwen waren strikter dan die voor weduwnaars.

De huidige tijd

Na de Tweede Wereldoorlog verdween in grote delen van de West-Europa de gewoonte om na een overlijden voor langere tijd rouwkleding te dragen. Zelfs koninklijke families dragen tegenwoordig meestal geen rouwkleding meer in de tijd na de begrafenis van een overleden familielid. Tegenwoordig dragen we uit respect voor de overledene en de familie wel zwarte, grijze, of in ieder geval nette kleding, tijdens de uitvaart.

Gerelateerde berichten

Lachende jonge man met pet.

Het verhaal van Ruben Velleman

Author

Ruben Velleman was de fotograaf van Het Leven geïllustreerd, die vanaf een hooiwagen een foto van de keizer in de tuin van Kasteel Amerongen maakte. Dit was niet het eerste bewijs dat de keizer in Amerongen was. De foto’s worden pas in oktober 1919 in het tijdschrift geplaatst. Volgens het artikel in het tijdschrift was de aanleiding voor het maken van de foto dat de keizer een baard had laten staan. Iedereen kende de keizer immers met een schone kin, dus dat moest gekiekt worden!

De voorbereidingen

De eerste keer vertrekken de fotograaf en zijn assistent vrij onvoorbereid naar Amerongen. Daar aangekomen horen ze als snel dat de keizer onwel is en niet buiten komt. Ze maken het bezoek wel zinvol, want ze doen uitgebreid onderzoek hoe ze de keizer kunnen fotograferen. Dat is niet makkelijk want de muur is hoog en de delen waar alleen een hek zit zijn dichtgetimmerd. De lagere muur aan de Rijnsteeg was met een schutting een meter verhoogd. Bovendien patrouilleerde de politie de hele dag bij het hek. De heren nemen contact op met Reyer van Dijk van de boerderij Roodestein en vragen hem of ze zijn hooiwagen een half uur mogen huren. Reyer is wantrouwend en vraagt waarom. Als hij het plan hoort moet hij lachen en wil hij graag meewerken. Met die toezegging op zak vertrekken Ruben Velleman en zijn kameraad weer naar Amsterdam.

Een oudere man met een grijze snor en baard en een hoed op loopt met een stok. Zijn linker hand zit in de zak van zijn jas.
Ex-keizer Wilhelm II met nieuwe baard, Ruben Velleman, 1919. Fotocollectie Het Leven (1906-1941), bron: Het Geheugen (Delpher)

De uitvoering

Als de keizer beter is gaan ze weer naar Amerongen en voeren hun plan uit. Gelukkig bleken de rijkswachters niet meer de hele dag buiten te staan bij het hek, maar alleen als de keizer in de tuin wandelde. Dat maakt het voor de fotografen makkelijker om te weten wanneer ze in actie moeten komen. De hooiwagen met speciale vracht wordt bij de muur geparkeerd, zogenaamd omdat het paard een hoefijzer verloren heeft. Al snel horen ze stemmen en zien ze de keizer, die vergezeld wordt door zijn adjudant-generaal Von Dommes en de foto wordt gemaakt. De keizer kijkt op, maar ziet de camera niet. Velleman roept “Morgen!” en de keizer groet vriendelijk terug. Dan komt uit de verte de keizerin aangelopen en Velleman maakt weer foto’s. Dat ziet de keizer en het bevalt hem allerminst. Von Dommes snelt naar buiten naar de veldwachters.

Een zeer bewogen foto van een tuin met borders en strak geschoren heggen. Op één van de paden loopt een dame in het wit in een getailleerde jas met een hoed op en een paraplu aan haar arm.
Ex-keizerin Augusta Victoria van Sleeswijk-Holstein brengt een telegram aan haar echtgenoot de ex-keizer van Duitsland, fotograaf onbekend, 1919. Fotocollectie Het Leven (1906-1941). Bron: Het Geheugen (Delpher)

De arrestatie

De fotografen zijn niet gek en hebben een paar lege fotoplaten klaar liggen om aan veldwachter Beek te overhandigen en het lijkt erop dat ze hun gemaakte foto’s mee naar Amsterdam kunnen nemen. Ze nemen de tram naar Driebergen om daar op de trein naar Amsterdam te stappen. Zodra ze in Driebergen een kaartje voor de trein kopen, worden ze gearresteerd wegens een moordaanslag op de ex-Keizer. De inmiddels behoorlijk opgewonden Beek gelooft het foto-verhaal niet meer en is er zeker van dat hij een moordaanslag verijdeld heeft. Daarom wil hij de mannen fouilleren. Bij het fouilleren vinden ze het magnesium dat gebruikt wordt bij fotografie (in plaats van een ingebouwde flitser…), Velleman had zelfs een lont in zijn zak, dus het was wel duidelijk dat dat dynamiet was. Uiteindelijk moesten ze wel accepteren dat er alleen foto’s gemaakt waren. De dienders probeerden nog op allerlei wijzen de gemaakte foto’s in hun bezit te krijgen, maar dat is niet gelukt.

De rest van het leven van Velleman

Het tijdschrift ‘Het Leven geïllustreerd’ blijft tot 1941 bestaan. Velleman is joods en moet een andere inkomensbron zoeken, wat op dat moment niet makkelijk was. Hij wordt keukenhulp in de joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bos. Het lijkt erop dat de Duitsers Het Apeldoorsche Bos met rust laten, bovendien kregen hij en zijn vrouw een ‘Sperre’ (vrijstelling van deportatie), omdat hij een essentieel beroep in de zorg had. In januari 1943 vindt de geruchtmakende deportatie van alle patiënten uit Het Apeldoornsche Bos plaats. Ruben en zijn vrouw komen in het tweede transport terecht en gaan eerst naar Westerbork. Uiteindelijk bezwijkt Ruben in Dachau en zijn vrouw wordt vermoord in Auschwitz.

Jonge man met een pet schuin op zijn hoofd zit met zijn arm leunend op de rugleuning van de bok op een hooiwagen. Op zijn schoot heeft hij een ouderwetse camera.
Ruben Velleman, de fotograaf van Het Leven die keizer Wilhelm II vanaf een hooiwagen wist te fotograferen, 1919. Fotograaf onbekend. Collectie: Fotocollectie Het Leven. Bron: Het Geheugen (Delpher)

Gerelateerde berichten

Koninklijke portretten

Author

De Romeinse keizers wisten het al: met je hoofd op een munt kon je je macht in het gigantische rijk aan iedereen bekend maken. Portretten en machthebbers gaan sindsdien hand in hand. Als vorst was het belangrijk dat iedereen wist dat jij de rechtmatige heerser was en het portret was daar in allerlei uitingsvormen een goed middel voor. Het staatsieportret bestaat nog steeds, ook al leven we in de tijd van films en reels (korte filmpjes op social media). Elke gemeente in Nederland heeft een portret van koning Willem Alexander in huis. Ook ons Huys heeft veel koninklijke portretten, dus het is de moeite waard om daar eens nader naar te kijken.

Een jonge man met een kapsel met gestileerde krullen bij zijn oren kijkt ons aan. Hij draagt een uniform van een okergeel pak met een donkerblauwe jas met rode kraag, manchetten en voering en gouden stiksels en knopen. Om zijn middel draagt hij een oranje sjerp en een blauwe sjerp over zijn linker schouder. Hij heeft zijn linkerhand in zijn zij en in zijn rechterhand een hoed en een stok.
Portret van Stadhouder Willem V (1748-1806), Johann Georg Ziesenis, 1668-1669. Collectie Mauritshuis. Dit is het origineel van het portret dat in het Kasteel in de eetkamer hangt.

Er zijn vier soorten koninklijke portretten: staatsieportretten, formele portretten, populaire portretten en privé portretten.

Staatsieportretten

Het staatsieportret is de manier waarop een vorst, of in het geval van de Republiek, de stadhouder zich presenteert aan het volk. Van staatsieportretten werden en worden vaak veel kopieën gemaakt. De essentie van het staatsieportret is dat het macht uitstraalt en het is ook een legitimatie van die macht. Titiaan maakte een soort blauwdruk voor het staatsieportret toen hij Karel V en zijn nazaten schilderde. Vanaf dat moment werd het staatsieportret gemaakt als een portret van voren of schuin opzij en als machtssymbool werd een wapenuitrusting of een bontmantel afgebeeld.

We hebben op het kasteel meerdere voorbeelden van kopieën van staatsieportretten. In de Republiek waren de afgebeelde machtssymbolen beperkt, want onze stadhouders hadden bijvoorbeeld geen koningsmantel.

Op een vooruit springend lichtbruin paard met zwarte manen en zwarte staart zit een man in harnas. Hij kijkt ons strak aan en heeft in zijn linkerhand de teugels en in zijn rechterhand een maarschalkstaf. Op de achtergrond vindt een veldslag plaats. Links boven twee engeltjes die een wapen met een staf en een kroon erboven en een (zijn?) helm vasthouden.
Frederik Willem I van Brandenburg, toegeschreven aan R. van Langenfeld. Collectie Kasteel Amerongen

Formele portretten

Een formeel portret wordt wel in opdracht gemaakt van de vorst, maar bij dit portret gaat het veel meer om de manier waarop de monarch zichzelf ziet (of hoe de kunstenaar hem ziet). De nadruk kan dus liggen op zijn (of haar) carrière, op uiterlijke kenmerken of op kwaliteiten die de geportretteerde zichzelf toedicht. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de portretten van de keurvorst en zijn vrouw boven de schouwen van de grote zaal. Frederik Willem laat zich hier als militair en ruiter afbeelden. Ook de portretten van James II en Charles II in de grote zaal kan je zo zien. Zij zijn daarop afgebeeld als lid van de Orde van de Kouseband, niet primair als koning of staatshoofd.

Een oudere man met een grijze snor en baard en een hoed op loopt met een stok. Zijn linker hand zit in de zak van zijn jas.
Ex-keizer Wilhelm II met nieuwe baard, Ruben Velleman, 1919. Fotocollectie Het Leven (1906-1941), bron: Het Geheugen (Delpher)

Populaire portretten

Niet alle portretten van een koninklijk hoofd worden in opdracht van het koningshuis gemaakt. Eigenlijk kan iedereen die dat wil een portret van een staatshoofd maken. Het woord populair staat dan niet voor de hoeveelheid likes, die bijvoorbeeld een selfie met Maxima op social media krijgt, maar op het feit dat het om meer algemene, wijd verbreide afbeeldingen gaat. Dus de selfie met Maxima kan wel een populaire foto zijn, ook zonder likes. Een andere belangrijke categorie populaire portretten zijn natuurlijk de spotprenten. Het belangrijkste populaire portret waarbij Kasteel Amerongen een rol speelt is misschien wel de foto die door de journalist van Het Leven in oktober 1919 vanaf een hooiwagen over de muur van keizer Wilhelm II gemaakt werd.

Privé portretten

Tot slot is er een categorie portretten waarvan het nooit de bedoeling was dat het publiek die portretten zou zien: de privé portretten. Vroeger werd er veel getekend en geschilderd. Zowel onder de koninklijke familie zelf als onder het personeel waren waarschijnlijk goede tekenaars aanwezig. Met de opkomst van de fotografie kwamen daar ook de privé kiekjes bij. Er zijn ook voorbeelden bekend van privé bedoelde portretten die gemaakt zijn door hofschilders. Zo lieten zowel Keizerin Sisi als Koningin Victoria zich voor hun man portretteren met hun haren los in plaats van keurig in de plooi.

In de tijd dat de keizer op Amerongen woonde zijn er ook foto’s binnen de muren van het kasteel gemaakt waar hij op staat, maar die geen publiek doel hadden. De foto’s van het houtzagen in de tuin door de keizer en zijn aanwezigheid op de bordesfoto bij het huwelijk van Elisabeth zijn als privé portretten te beschouwen.

ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Portret van Stadhouder Frederik HendrikIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doekGrote zaal 23 (0896)
Portret van Prins MauritsIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doek Grote zaal 2 (0895)
Portret van Willem van OranjeIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doekGrote zaal 8 (0892)
Portret van koning-stadhouder Willem IIIJ.H. BrandonOlieverf op doek Grote zaal 12 (0897)
Portret van koning-stadhouder Willem IIIKopie naar G. Kneller20e eeuwOlieverf op doekGalerij 20 (0900)
Portret van Stadhouder Willem VNaar Ziesenis
Olieverf op doek
Eetkamer 2 (0911)
Portret van Frederik Willem, keurvorst van BrandenburgToegeschreven aan R. LangenfeldOlieverf op doekGrote zaal 24 (0904)
Portret van keizer Wilhelm IIR. HahnOlieverf op doekKoningskamer 19 (0950)
Portret van keizerin Auguste VictoriaA. Kalbach naar P.A. de Lázsló20e eeuwOlieverf op doekKoningskamer 4 (0951)
Portret van Jacobus II StuartNaar G. KnellerOlieverf op doekGrote zaal 3 (0916)
Portret van Charles II Stuart Naar P. LelyOlieverf op doek Grote zaal 16 (0913)

Gerelateerde berichten

Een tafelblad met kopjes en een theekannetje. We zien de armen en lijven van twee mensen. Een hand houdt een schoteltje omhoog.

Koffie en thee

Author

Koffie en thee komen eind 16de, begin 17de eeuw naar de Republiek. De thee komt met de VOC mee uit de oost, de koffie uit de arabische wereld. In eerste instantie wordt aan beide een geneeskrachtige werking toegekend. Het is nagenoeg overal goed voor en het eerste gebruik is dan ook vooral medicinaal.  

Een straatje in een stad met rechts een huis met in het midden een deur en aan weerszijden een raam. Op straat loopt een vrouw met een juk op haar schouders met daaraan twee emmertjes melk. In de deuropening staat een vrouw met een steelpan in haar hand die haar wenkt. Een derde vrouw kijkt toe van achter een raam. Boven de deur staat: T ITALIA COFFIHUIS.
Gezicht op het Italiaanse koffiehuis van Lucius Roselli op de hoek van Achter St. Pieter en de Keistraat te Utrecht, 1700-1710, onbekende maker. Collectie: Het Utrechts Archief.

Koffiehuizen

De eerste vermelding van het openbaar verkopen van koffie in de Republiek dateert van 1663. Dit is in een contract over het geheim houden van het recept van koffie en koekjes bij de verkoop . Het gaat hierbij om de koffiehuizen die in de loop van de 17e eeuw in de Republiek steeds gebruikelijker worden. Om te beginnen (natuurlijk) in Amsterdam en vandaar verspreidt het fenomeen zich langzaam. Deze koffiehuizen waren ongeveer net zo omstreden als de huidige coffeeshops. De stad Utrecht bepaalt in 1687 in een (vernieuwd) reglement dat het aantal koffiehuizen door uitsterving terug gebracht zal worden tot maximaal zes.

Op de koffie of de thee

In deze periode zijn er twee tegengestelde bewegingen op het gebied van koffie, thee en chocolade. Er wordt aan de ene kant gepropageerd dat koffie en thee juist heel slecht waren voor de gezondheid, aan de andere kant waait dan ook net de ‘turkomanie’ over uit Frankrijk. In de adellijke kringen worden thuis bijeenkomsten georganiseerd waar ceremonieel koffie of thee geschonken wordt, vaak in combinatie met exotische kruiden. Dit is het startpunt voor het thuis uitnodigen van gasten om koffie en thee te drinken. Dit was een gelegenheid om te pronken met luxe koffie- en theeserviezen, maar ook om andere kostbaarheden in huis te kunnen tonen.

Iedereen aan de koffie en de thee

In een klassieke tuin zitten een man en een vrouw koffie of thee te drinken aan een tafel. De vrouw heeft enkele bloemen in de hand.
Een man en vrouw drinken koffie of thee in de tuin, Jan Broedelet, 1690 – 1700. Collectie Rijksmuseum.

Begin achttiende eeuw begint de gegoede burgerij ook koffie en thee te drinken en halverwege de achttiende eeuw drinkt eigenlijk iedereen koffie en thee. De bierbrouwerijen trekken aan het kortste eind: thee is inmiddels een goedkoper alternatief. Eind achttiende eeuw is thee inmiddels zo ingeburgerd dat het personeel elke dag thee te drinken krijgt.

De Oostindische kist

Margaretha en Godard Adriaan ontdekken het thee drinken pas laat. In september 1680 krijgen ze van ene heer Casembrood een Oostindische kast of kist. Het duurt even voordat Margaretha hem naar Amerongen krijgt. Het water staat laag, dus het vervoer per schip gaat moeizaam. Eerst wordt hij in Utrecht bezorgd. Daar heeft Margaretha de kist open gemaakt en er even snel naar gekeken. Er zitten zes schilderijen met ‘Indiaanse tronies’ in, verder theeketeltjes en porceleinen kopjes. Ze heeft de kist niet helemaal opengemaakt, want hij moet nog naar Amerongen. Als hij daar aangekomen is, lijkt ze bijna teleurgesteld:

niet anders als alderhande teekopges keeteltges en diergelijcke niet noch Eenige fraeije raerijteijt om in Een kabinet te sette

Er zit ook een heel mooi kleed bij met hun familiewapens erop geborduurd met goud en zijde, maar dat is eigenlijk te klein. Het is een mooi present, er zit alleen geen brief bij.

Aan de thee

Kennelijk is Godard Adriaan aan het hof in Berlijn al thee gaan drinken, want in december schrijft Margaretha hem dat ze blij is dat hij ook aan het thee drinken geraakt is. Ze is er zelf ook aan, ze had van het Oostindische geschenk wat geproefd. Het bevalt haar goed, het is verfrissend en ze wilde dat ze hem bij de eerdere zending van proviand al wat meegezonden had. Een paar weken later meldt ze dat ze inmiddels regelmatig thee drinkt. Ze schrijf dat ze ‘zich er wel bij vindt, het neemt de lomigheid van de geest weg en maakt haar wakkerder’. Ze zou willen dat Godard Adriaan voldoende thee had, ze zal eens kijken of ze wat kan opsturen.

Vrouw gekleed in een sarong met rood/wit/blauwe patronen, een wit hemd en een groen/geel jasje. Ze draagt een rode ketting en een zwarte armband. In haar linkerhand houdt ze een neusdoek vast.
Mestiezin, anoniem, naar Andries Beeckman, ca. 1675 – ca. 1725. Collectie Rijksmuseum. Zou Margaretha zo’n soort “tronie” bedoelen?
Archiefstukken
HUA 1001.2725 Brieven van Margaretha Turnor aan Godard Adriaan 1679 nov.-1681 dec.Brieven van
3/13 september 1680
18/28 september 1680
6 oktober 1680
9/19 oktober 1680
27 november en 7 december 1680
4/14 december 1680

Gerelateerde berichten

Vier schetsen van wandelaars

Wandelaars, de eerste toeristen

Author

Het bezoeken van kastelen als toerist vinden we nu heel normaal, maar dit was gedurende het grootste deel van het bestaan van die kastelen niet zo! Ook het museum is een relatief ‘nieuwe’ uitvinding. In Nederland is Willem V de eerste die zijn privécollectie schilderijen aan het publiek laat zien. Hij bouwt speciaal hiervoor in 1774 de Galerij Prins Willem V. Het eerste echte museum dat in Nederland open gaat is het Teylersmuseum in Haarlem in 1784. Het woord museum komt overigens van van het Griekse woord mouseion, een plaats gewijd aan de muzen.

Foto van een grote zaal waarvan een lange en een korte zijde te zien zijn. De wanden zijn tweeën gedeeld. Aan het onderste gedeelte, dat ongeveer tweederde beslaat, hangen heel veel schilderijen, onder, boven en naast elkaar, de gehele wand bedekkend. Daarboven buigt de wand licht naar binnen. Er zijn gedeeltelijk grote ramen te zien, waardoor licht naar binnen komt. De onder- en bovenwand zijn verdeeld door een brede lijst. De schilderijen hebben uiteenlopende onderwerpen, portretten, landschappen etc. De meeste zijn rechthoekig liggend, een enkele staand. Bijna allemaal hebben een rijk gedecoreerde lijst. Onder de schilderijen zijn lage brede kasten met daarin twee rijen met brede banden, wellicht van prenten. Links voorin de ruimte staat een rechthoekige tafel met een eenvoudig, donker kleed met daarop een object dat vierkant en licht van kleur is. Om de tafel staan drie eenvoudige stoelen. Ernaast, meer naar achteren, staat een rechthoekig, massief blok, licht van kleur. De zijkanten zijn gedecoreerd. Erop een donker gekleurd blad. Daarnaast, meer naar achteren staat een tafel met een eenvoudig kleed eroverheen en vier stoelen ernaast.
Interieur van de uit 1838 daterende, eerste schilderijenzaal, Goedeljee, Johannes, 1895. Beeldcollectie van de gemeente Haarlem

Lopen, ofwel wandelen is natuurlijk zo oud als de weg naar Rome, maar het was vooral een manier om van A naar B te komen. Eind achttiende eeuw komt daar het recreatief wandelen bij. Jean Jacques Rousseau geeft daarbij onze Westerse wereld een zetje. In zijn roman Julie ou le nouvelle Heloïse (1761) beschrijft Rousseau de geheime tuin van Julie en haar man in Zwitserland en dit doet hij zo betoverend, dat het wandelen in de bergen een mode wordt. Ook schrijft Rousseau aan het eind van zijn leven Les Rêveries du promeneur solitaire, een boek waarin hij tien wandelingen beschrijft.

Nederlandse wandelaars

Ook in Nederland krijgt wandelen een toeristisch tintje. Bekend is bijvoorbeeld het dagboek van Jacob van Lennep uit 1823. Kasteelmusea zijn er dan nog lang niet. Maar het was niet vreemd om, als je aan het wandelen was, bij een kasteel aan te bellen en te vragen of je mocht rondkijken. Dit gebeurde ook op Amerongen. Verschillende wandelaars gaven hun wandelverslag uit in boekvorm en in sommige van die boeken uit de 19e eeuw wordt Kasteel Amerongen beschreven. Het leuke is dat in die gidsen soms heel uitgebreide beschrijvingen staan van wat de wandelaars dan zien. Interessant is dat deze vertellingen gaan over een periode waarover we verder weinig weten. Soms leidt dit ook tot verwarring, omdat ze lang niet altijd volledig zijn in hun beschrijvingen.

Tekening van een heuvelachtig landschap met twee grote boerderijen. Op een pad, middenvoor, lopen twee heren. Langs het pad liggen stenen en staan kleine lariksbomen. Verderop het pad, richting de boerderij, lopen een moeder en een kind.
Fotoreproductie van een tekening of prent van een gezicht op een landschap met wandelende personen, L. Schmidt, 1860 – 1885. Collectie Rijksmuseum.

Kasteel Amerongen in wandelboeken

Er zijn twee verslagen vóór 1844 geschreven. Er is het boek van J.B. Christemeyer dat dateert van 1843 en C.P.E. Robidé van der Aa schrijft over wandelingen tussen 1841 en 1846. Toch weten we dat hij voor 1844 in Amerongen moet zijn geweest, want na die tijd was het kasteel gesloten voor bezoek, getuige dit verslag uit 1884 van Ds. Craandijk:

… in 1844 verviel het aan de erfgename van den negenden graaf van Athlone, lady Elisabeth van Reede Ginkel, gehuwd met mr. Frederik Villiers, die in Engeland haar’ zetel had. Ook hier werd misbruik gemaakt van de vergunning om het kasteel te bezigtigen en het werd onverbiddelijk voor iedereen gesloten. Men wist wel, dat er veel merkwaardigs werd bewaard, maar voor niemand ging de hooge deur open.

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met Pen en Potlood deel 7, pag. 120

De wandelboeken van Robidé van der Aa en Craandijk (hele serie) zijn terug te vinden in de bibliotheek van het kasteel.

De komende periode zal ik een paar aspecten die de wandelaars meenemen in hun boeken in verschillende artikelen delen. Zoals met de gobelins kan dit, soms wat verwarrend, meer inzicht geven in de geschiedenis, het gebruik en de plek van een object in huis.

Gerelateerde berichten

Oude foto van een kaarsrechte laan (pad) door een bos.

Sterrenbossen en lanen

Author

Als de warandes en de wildparken niet groot genoeg zijn voor de jacht, dan ga je gewoon buiten in het bos jagen. Dat is wat er bij de parforcejacht gebeurde. Alleen is in het bos het wild in het voordeel, omdat die zich goed kunnen verschuilen en heel snel kunnen bewegen door de ondergroei in het bos.

Gezicht vanuit het kasteel Zuilenstein bij Amerongen over de siertuin aan de achterzijde van het huis in de richting van de Utrechtse Heuvelrug, uit het zuidwesten. Op de voorgrond een formele barokke tuin, dan een regelmatig aangelegd bos. Van daaruit gaat er een lange laan rechtdoor dwars door de velden tot het bos op een heuvel.
Gezicht vanuit het kasteel Zuilenstein bij Amerongen over de siertuin aan de achterzijde van het huis in de richting van de Utrechtse Heuvelrug, uit het zuidwesten, Daniël Stoopendaal, 1711-1713. Collectie Het Utrechts Archief.

Sterrenbossen

Dat was op zich een eerlijke strijd tussen mens en dier, maar voor de jagers toch niet helemaal de bedoeling. Daarom werden er in het bos steeds meer lanen aangelegd. Via die lanen konden de ruiters zich snel verplaatsen. Vaak worden deze lanen naar een centraal punt geleid waar een jager heel precies kon zien waar het wild de lanen overstak. Het idee van lanen die leiden naar een centraal punt past ook heel erg in de barokstijl en helemaal bij de absolute monarchen. Dan wordt het meer een symbolisch landschap. Dit is in principe de basis van wat we een sterrenbos noemen.

In een koets zitten twee dames bewonderend te kijken naar de jachtpartij op de achtergrond. Eén van de jagers met rode jas en rijlaarzen staat tegen de koets geleund met één van de dames te praten.
De vier seizoenen op Versailles en Trianon, Maurice Leloir. Collectie onbekend. Bron: Veilinghuis Daguerre

Er zijn ook sterrenbossen zonder centraal punt. Een mooi voorbeeld daarvan is het wafelijzer dat door Frederik Hendrik bij Zuylestein aangelegd werd. Dit was waarschijnlijk in eerste instantie een vierkant stuk bos met rechte lijnen. Op (militaire) kaarten van eind achttiende eeuw wordt er wel een soort lanenstructuur met een centraal punt getekend. Van wanneer deze aanleg precies is, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk is die al uit de tijd tijd van Frederik Hendrik. De structuur op de hoogte van de heuvel zorgt dat je vanaf het centrale punt een mooi uitzicht hebt. Daarom gaat men ook wel uit van een recreatieve functie,

Houtproductie en lanen

Hoewel het eerste doel van de sterrenbossen de jacht was, soms gecombineerd met recreatie, is de inrichting met rechte lanen ook handig voor de houtproductie. Op de bovenstaande gravure zie je dat in de laan die naar de berg voert de bomen aan weerszijden dubbel geplant zijn. Door deze dubbele beplanting groeien bomen recht naar boven en krijg je dus mooie rechte planken. Via de rechte lanen kon je vervolgens ook de gevelde bomen goed afvoeren. Ook de lanen die niet direct in de sterrenbosstructuur horen hadden die dubbele functie. Waar begin 18e eeuw nog vooral in de eigen tuin gerecreëerd wordt, gaat men vanaf de tweede helft van de 18e eeuw naar buiten, de natuur in. Vanuit een rijtuig kon je genieten van de mooie lanen en de doorkijkjes die je had tussen de bomen door.

Lanen bij Middachten

Gerelateerde berichten

Mensen zitten om een tafel heen te musiceren

Huismuziek

Author

De bladmuziekcollectie geeft niet alleen een beeld van wie er allemaal in de familie musiceerden, maar ook hoe ze muziek maakten. Een deel van de bladmuziek verwijst naar het musiceren in een grotere bezetting. Dit is waarschijnlijk bladmuziek die gebruikt werd bij het Collegium Musicum Ultrajectinum (Utrechts Muziekcollege), waar niet alleen Frederik Christiaan Reinhard van Reede lid van was, maar ook zijn jongere broer Arend Willem en zijn zwagers Van Tuyll van Serooskerken.

Instrumentale muziek

Veel van de bladmuziek waar Frederik Christiaan Reinhard zijn handtekening op heeft gezet, is muziek voor strijkers. Waarschijnlijk was de viool zijn eerste instrument en is hij later ook fluit gaan spelen. Naast de stukken voor het Collegium Musicum komen we ook strijkkwartetten, sonates voor klavecimbel en viool en sonates voor twee violen tegen. De handtekening van Frederik Christiaan Reinhards vrouw Annebetje staat vooral op klavecimbelmuziek. Ook is er een handgeschreven boekje met regels en oefeningen voor de basso continuo. Op een rekening uit 1786 staan 33 titels, waaronder symfonieën, sonates, kamermuziek en vocale muziek.

Een dame in een gele jurk met een paars jasje en een grote witte hoet met blauwe strik staat voor een stoel. Ze kijkt naar de man naast haar. Hij zit op een stoel, heeft wit wild haar en een paardenstaart. Hij draagt een groene kamerjas en slippers. Hij speelt gitaar en aan zijn voeten zit een hond. Achter hun staat een tafel met daarop bladmuziek en een fles met glazen. Links bij het raam staat een tafeltje met daarop een servies. Rechts door de deur zien we nog net de meid die aan het vegen is.
Musicerend paar in een interieur, Jacobus Johannes Lauwers, 1763 – 1800. Collectie Rijksmuseum.

Zangbegeleiding

Vocale muziek speelde een belangrijke rol in de familie Van Reede. Naast het klavecimbel werden er in het huishouden ook harp en gitaar gespeeld, twee instrumenten die bij uitstek geschikt zijn om zang te begeleiden. Christina Reinira wordt vooral genoemd vanwege haar prachtige zangstem, maar ze heeft, net als haar zus Maria Wilhelmina, ook gitaarles gehad.

Huismuziek

De conclusie is dat er, naast in groter verband, waarschijnlijk ook heel veel thuis gemusiceerd is. Als gezin met elkaar, maar mogelijk ook met familie en vrienden die op bezoek kwamen. Aangezien het orgel in het huis op de galerij staat en de akoestiek er heerlijk is, was dát waarschijnlijk de plek waar voornamelijk werd gemusiceerd.

Een gitaar, een zangstem, een blaasinstrument of een strijkinstrument kun je natuurlijk meenemen naar willekeurig welke ruimte in het kasteel. Het kan heel goed zijn, dat er op een druilerige zondagmiddag uit alle hoeken van het kasteel muziek klonk. De grote zaal leent zich buitengewoon goed voor huiskamerconcertjes. De losse stoelen kun je in een theater opstelling plaatsen, of tegen de wand, zodat er ruimte is om te dansen. Want ook dansmuziek is terug te vinden in de bladmuziekcollectie.

Een met waterverf ingekleurde tekening van een interieur met blauwe wand, een kamerscherm, links achter een openstaande deur en rechts achter een groot kamerscherm. Op de vloer liggen grote zwartwitte tegels. Links zitten en staan wat mensen te kijken en te luisteren naar de muzikanten. In het midden van de ruimte staat een tafel. We kijken een violist met een witte jas en een lange staart op de rug. Hij houdt de vioolstok omhoog alsof hij het gezelschap dirigeert. Links aan tafel zit een man met een bruin kostuum, die viola da gamba (soort cello) bespeelt. Achter de tafel staat een violist te spelen en rechts aan de tafel zit een hoboïst. Naast hem zit nog een blazer, maar zijn instrument valt weg achter de bladmuziek die op tafel staat. Rechts staat een klavecimbel waarachter een vrouw zit. Om het klavecimbel heen staan nog meer luisteraars.
Interieur met musicerend gezelschap, Nicolaes Aartman, 1723 – 1760. Collectie Rijksmuseum.
Archiefstukken
HUA1183 De bladmuziekcollectie van Kasteel Amerongen
ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Enkelpedaalharp1750-1799Noten- en SparrenhoutGrote zaal Noordwest 41 (0252)
Kirckman KlavecimbelJ. Kirckman1766Koningskamer Zuidwest 7 (0285)
KabinetorgelThomas Gideon Bätz1813MahonieGalerij West 69 (0462)
Christina Reinira van Reedenaar CoswayOlieverf op doekGalerij Noord 51 (0857)

Gerelateerde berichten

Een eenvoudige kroonluchter in een beperkt verlichte ruimte.

De magie van licht

Author

Zo in de donkerste tijd van het jaar, als het klagen over de duisternis in het huis op zijn hoogtepunt is, vraag ik mij weleens af hoe dat vroeger moet zijn geweest. De kinderen hebben het geluk dat ze zaklampentochten kunnen doen, maar wij volwassenen hebben eigenlijk geen flauw idee hoe donker het huis is of kan zijn. Stel je eens voor in een willekeurige ruimte hoe die eruit gezien zal hebben zonder elektriciteit.

In een donker interieur zitten twee mensen. Tegen de wand zit een oude vrouw, van de persoon die rechts van haar zit zien we bijna alleen het silhouet. Zij leest een boek. Tussen hun in staat een wiegje met daarin een slapende baby. De lichtbron, waarschijnlijk een kaars staat tussen de vrouwen in en verlicht de baby en de oudere vrouw. Het interieur is grotendeels donker, we zien links een trap, achter tegen de muur hangt iets en links zien de glinstering van een koperen wandkandelaar.
De heilige familie bij avond, Rembrandt van Rijn (atelier van), ca. 1642 – ca. 1648. Collectie Rijksmuseum

Haarden, kaarsen en olielampen

Ik had er zelf eigenlijk helemaal niet bij stil gestaan, maar open haarden waren één van de belangrijkste lichtbronnen in huis. Als lichtbron kon men verder kiezen tussen olielampen en kaarsen. Kaarsen waren duur, maar olielampen walmden heel erg. In veel huizen waren de olielampen voor het personeel, in het huis zelf gebruikte men kaarsen. Olielampen werden vaak in of bij de haard bewaard, want warme olie ontvlamt makkelijker dan koude.

Ook al was men in ons soort huizen rijk, men was vaak ook zuinig. Een kamer volledig verlichten deed men eigenlijk alleen bij bijzondere gebeurtenissen, zoals bij speciale ontvangsten. Zelfs in de rijkere interieurs werd alleen dát verlicht wat nodig was: de plek waar je schreef, las, naaide of borduurde. De meeste verlichting had in de 17e eeuw dan ook geen vaste plek. Kandelaars en blakers werden meegenomen naar de plaats, waar men ze wilde gebruiken. Er waren wel wandarmaturen en kronen, maar die werden alleen bij bezoek gebruikt.

Een voornamelijk in grijstinten opgezette prent van een feestelijke zaal verlicht door heel veel kaarsen en versierd met guirlandes. Er zijn veel mensen in de zaal aanwezig. De meesten zitten, maar er staan er ook veel. De drie tafels die feestelijk gedekt zijn staan opgesteld in een u-vorm met korte poten en de open ruimte naar de toeschouwer toe. De lange tafel staat aan de raamkant. Er zijn drie hoge ramen. door houten latten ieder in vier grote rechthoeken verdeeld. Tussen de ramen hangen schilderijen. waarop personen zijn afgebeeld. Aan de linkertafel en de lange voor het raam zitten veel mensen met de rug naar de kijker gekeerd of kijken elkaar aan. Linksvoor en rechtsvoor is een soort lage afscheiding geplaatst. Ervoor staat links een man een een snuffelende jachthond, Rechts staat een man naar het tafereel aan de andere kant van de lage afscheiding te kijken. Want aan de deze tafel staan (!) duidelijk de belangrijkste personen. Dat ze belangrijk zijn, is te zien aan de baldakijn waaronder ze staan. Het belang wordt nog benadrukt door de drie portretten die onder de baldakijn schuin naar voren hangen. Aan deze tafel staan de meeste mensen. Dit gezelschap bestaat uit twee vrouwen en vier of vijf mannen. Tussen de vrouwen staat een man met zwart, krullend haar, tot op zijn schouders. Tegenover hem staat een man alleen. Het meest opvallend is het kind dat op een hoge stoel aan tafel zit. Hij zit met zijn rug naar de kijker toe maar draait zich om om toch naar de toeschouwer te kunnen kijken. Al deze mannen, vrouwen en het kind kijken de toeschouwer aan. Alle personen zijn in 17de eeuwse stijl gekleed.
Feestmaal in het Mauritshuis op 30 mei 1660 ter gelegenheid van het bezoek van Karel II (1630-1685), koning van Engeland , Pierre Philippe, 1660. Collectie Mauritshuis.

Kandelaars en blakers

Het woord blaker kennen we bijna niet meer. Het is een korte kaarsenhouder, die in een brede bak staat. Deze dient om kaarsvet op te vangen, maar je kunt er ook een lucifer of een domper (om de kaars te doven) op kwijt. Blakers hadden vaak een steel of iets anders om hen aan vast te houden, zodat je er makkelijk mee rond kon lopen. Kandelaars hebben niet zo’n brede opvangbak. Zowel kandelaars als blakers werden van allerhande materialen gemaakt: goud, zilver, koper, tin, keramiek en zelfs gedraaid hout.

Een plat zilveren schaaltje met midden daarop een kaarsenhouder. Aan het schaaltje zit een steeltje. Het schaaltje is handig om druipend kaarsvet op te vangen of om lucifers op te leggen. Aan het steeltje kan je de kaars meedragen als je naar een andere kamer gaat.
Zilveren blaker, Jacob Dijckman (toegeschreven aan), ca. 1671 – ca. 1719. Collectie Rijksmuseum

Een belangrijke plek voor vaste verlichting was de wand. De wandarm(atur)en konden zowel blakers als kandelaars zijn. Veel van deze wandarmen waren gemaakt van glimmend materiaal en hadden een achterplaat, waardoor het kaarslicht weerspiegelde. Dit gaf niet alleen een mooi effect, maar ook een hogere lichtopbrengst. Wandblakers of hangblakers waren bijzonder waardevol, helemaal als ze van zilver waren. Zelfs in de rijkere burgerhuizen in de stad trof je ze in de 17e eeuw maar zelden aan.

Kronen

De bijzonder rijke kroonluchters die wij hebben, met glas of zelfs kristal, dateren uit de 18e eeuw of later. Eerder waren er ook wel kronen, maar deze waren veel eenvoudiger. Vaak waren dit koperen kronen, te vergelijken met wat we nu kerkkroonluchters noemen. Op de afbeelding hieronder uit de 18e eeuw zie je dat de kroon een stuk eenvoudiger is dan wat er bij ons op de beletage hangt. Het glas en vooral het kristal van kroonluchters weerkaatst en breekt het licht van een kaars op een natuurlijke, prachtige manier, waardoor het licht nog magischer werd.

In donkere kleuren geschilderde prent van een 18de eeuwse grote kamer. Het middelpunt van de prent is een groep mannen, gezeten of staand aan een tafel. Deze groep trekt de aandacht door het heldere licht van een kaars of kaarsen op tafel, die overigens niet zichtbaar zijn. De mannen hebben het duidelijk naar hun zin en zijn in een drukke conversatie gewikkeld. Een type bon vivant met een gezellig buikje zit aan tafel in het volle licht. Aan zijn rechterhand staat een klein tafeltje met veel glazen en een kaars. Naast hem staat een lege stoel. De staande man links van hem kijkt hem minzaam lachend aan. De man daarnaast, die ook nog in het licht van de kaarsen staat, leunt op een lege stoel en rookt een pijp, wit met een heel dunne steel. Hij heeft een driekantige hoed op. De tweede man die aan tafel zit heeft dezelfde hoed op. Hij zit in het donker met zijn rug naar de toeschouwer toe. Aan de rechterkant van de kamer zit een man op een stoel bij de grote schouw. Ook hij heeft een driekantige zwarte hoed op. Hij bekijkt met een olijke blik een glas dat hij in zijn rechterhand omhoog houdt. Aan de andere kant van de schouw staan twee mannen, ook met een driekantige, zwarte hoed op. De een staat op een stoel met in zijn linkerhand een kaars, dat hij voor een geschilderd portret houdt. Met zijn andere hand wijst hij naar dat schilderij. De andere man die op de grond staat, kijkt belangstellend naar het schilderij. Links achter in de hoek staat een man in een blauwe jas met tressen. Hij is niet goed te zien. Hij staat voor een uitbundig versierde hoge smalle ronde kast waar op een hoge plank vijf glazen staan, de middelste en de buitenste twee zonder deksel. Ze zijn ook wat kleiner dan de andere twee met deksel. Aan de rechterkant op deze plank staat een kaars. Boven deze glazen staat nog een heel groot glas met deksel. Boven de kast hangt een borstbeeld van een man. In het midden van de kamer hangt een koperen kroonluchter met vier kaarsen, die niet zoveel licht geven als de kaarsen op tafel, die overigens voor de kijker niet zichtbaar zijn. De heren zijn allen gekleed in een broek van glanzende stof net over de knie met daaronder witte kousen. Ze hebben een pandjes jas aan in verschillende kleuren. Ze dragen een dunne witte halsdoek gestrikt als in een korte stropdas
Erat sermo inter fratres (De broeders raakten in gesprek), Cornelis Troost, 1740. Collectie Mauritshuis
ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Achtarmige kroonluchter van kristal18e eeuwKristalBibliotheek 39 (0102)
Kroonluchters van kristalca 1800KristalGrote zaal 48 (0286.1 en 0286.2)
Zesarmige kristallen kroonluchterWaterford, Ierland18e eeuwKristalEetkamer 58 (0382)
Kristallen kroonluchter19e eeuwKristalGobelinkamer 22 (0560)

Gerelateerde berichten

Mes en een vork met een bruin handvat

Van vingers tot couvert

Author

De maaltijd nuttigen met mes en vork is in West-Europa niet meer weg te denken. Het is basisprincipe nummer één van onze algemene tafeletiquette en hoewel iedereen weleens een boterham met zijn handen naar binnen werkt, nemen de meeste mensen tijdens het eten netjes hun mes en vork ter hand. Toch is ons bestek pas de laatste driehonderd jaar een vast onderdeel van de tafeldekking. Want als je handen toch behoorlijk ‘gereinigt zyn’, waarom een vork en mes gebruiken?

Elk tijdperk heeft zo zijn eigen tafelmanieren. Dat wij gewend zijn aan het gebruik van mes en vork tijdens de maaltijd, hoort bij onze tijd. Waarschijnlijk vinden onze voorouders dit verschijnsel maar heel vreemd en ongemakkelijk. We maken een korte reis door de tijd om te kijken hoe de vork in de steel zit en welke gebruiken gewoon zijn.

Een klein kind met een veel te grote rode pet, een bruin jak en een blauw schort zit zijn vingers af te likken met een bord in zijn hand.
Kind met mes aan zijn riem. Fragment uit: Boerenbruiloft, Pieter Brueghel de oudere, ca. 1568. Collectie: Collectie Kunsthistorisches Museum Wien.
Man op de rug gezien met een rood jak aan en een blauwe muts op. In de vouw van de muts zit een lepel gestoken.
Man met een lepel bij zich. Fragment uit: Boerenbruiloft, Pieter Brueghel de oudere, ca. 1568. Collectie: Collectie Kunsthistorisches Museum Wien.

Vingers

Aan het begin van onze jaartelling was de avondmaaltijd een belangrijk onderdeel van de dag. De Romeinen lagen aan tafel en nuttigden het eten met hun vingers, die ze vervolgens in kommetjes water doopten. Van een vork hadden ze nog nooit gehoord en messen werden alleen in de keuken gebruikt.

Mes en lepel

Een vork met drie tanden en een kleurig geëmailleerd heft en een zwart geworden mes met een vergelijkbaar heft.
Mes en vork versierd met vogels, takken en vruchten in email, anoniem, 1600-1615. Collectie: Rijksmuseum.

Tijdens de Middeleeuwen was het heel gewoon je eigen mes en lepel mee te nemen. Dit eetgerei had men altijd bij zich en hing aan de gordelriem, zie hier de oorsprong van ons ‘zakmes’. Gasten prikten met hun mes het voorgesneden vlees van een grote schaal en brachten het met hun handen naar de mond. De lepel werd gebruikt om uit één grote pan te eten of in latere tijden van een eigen bord. De vork kende men al wel, maar deze werd alleen gebruikt in de keuken als hulpmiddel bij het snijden. Je waagde het niet deze te gebruiken tijdens de maaltijd, want de vork werd gezien als een instrument van de duivel. De kerk had het gebruik ervan verboden, want je had niet voor niets tien vingers gekregen.

Vork

Pas aan het eind van de 17e eeuw werd de vork pas echt gebruikt tijdens de maaltijd. Men had genoeg van de vette vingers en ook de heersende mode bevorderde het eten met het harkerige instrument. Je moest zo’n grote gesteven witte kraag maar schoon zien te houden… De vorm van het mes werd aangepast, de punt werd afgerond omdat het vlees er niet meer aangeregen hoefde te worden. Toch hadden veel Nederlandse burgers nog moeite met de vork. Justus van Effen schrijft in 1733: “Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork”. Hij vond het bestek maar overbodig, als je je handen toch goed gewassen had.

Couvert

Halverwege de 18e eeuw werd het bestek gebruikt zoals wij dat kennen en was het eten met handen absoluut taboe. Als een gezin het zich kon veroorloven, at men van bij elkaar horende messen, lepels en vorken: het couvert. Vanaf het begin van de 20e eeuw werd het mes in de rechter- en de vork in de linkerhand gehouden.

Een puntige koker met aan het uiteinde en aan de rand zilver. Een zilveren mes en een zilveren vork met een handvat van agaat.
Bestek met een bestekfoedraal, 1740. Collectie Boijmans van Beuningen.

Gerelateerde berichten

Portretten van Godard van Reede van Ginkel en Ursula Philippota van Raesfelt

De romantische jaren van Godard en Ursula Philippota

Author

In 1666 trouwen Godard van Reede van Ginkel en Ursula Philippota van Raesfelt. Dit adellijke stel behoorde tot de bevoorrechten in het onrustige, woelige landje van de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Hoe zouden zij hun eerste huwelijksjaren hebben doorgebracht in de periode, die achteraf “De stilte voor de storm” genoemd kan worden?

Een bijzondere verbintenis

Precies op de dag dat Frans Hals sterft, 26 augustus 1666, in zijn geliefde stad Haarlem, trouwen Godard van Reede en Ursula Philippota van Raesfelt in het kerkje te Ellecom. Dit pittoreske kerkje ligt op de Veluwe tussen Rheden en Dieren. Godard is de enige zoon van Godard Adriaan van Reede, ambassadeur in dienst van de Staten-Generaal en Margaretha Turnor. Ursula Philippota van Raesfelt is de erfdochter van o.a. kasteel Middachten en de havezate Herreveld. Godard is in de gereformeerde leer opgevoed en Ursula is rooms katholiek gedoopt. Dat vormt geen bezwaar bij de wederzijdse ouders, want beide kanten hebben “een goede partij” getrouwd!

Een wijds landschap met lichte glooiing. Op de voorgrond grazende schapen en her en der bossages. Halverwege een kleine kerk. Op de achtergrond een stadje met erboven uit stekend een kerk.
Ellecom, gezien van de rand van het Middachter Bos. Zicht op de St.Nicolaaskerk. Op de achtergrond de overzijde van de IJssel met de Martinikerk te Doesburg, Constantijn Huygens jr., 1678. Collectie Gelders Archief.

Oorlog met de Engelsen

De eerste vijf jaren van hun huwelijk verlopen kalmpjes in een overigens roerige tijd. Een week na hun huwelijksinzegening slaan de Engelsen tijdens de Tweede Engels-Nederlandse oorlog een grote slag. Ze vernietigen een groot aantal koopvaardijschepen die met volle lading lagen te wachten voor vertrek op de rede bij Vlieland. Daarbij is ook nog en passant het dorp West-Terschelling met de grond gelijk gemaakt. De Amsterdamse beurs is dagenlang gesloten geweest om van de schok te kunnen herstellen.

Maar vergeet onze Michiel de Ruyter niet! Een jaar later vaart hij als represaille de Medway op, helemaal naar Chatham en brengt daar heel veel Engelse schepen tot zinken. Een smadelijke nederlaag voor de Engelsen, want hij neemt ook nog hun vlaggenschip mee naar huis! Godard is naar zijn rendevoos, maar de hoogzwangere Philippota heeft dit samen met schoonmama op Amerongen gevierd. Later, bij de ondertekening van de Vrede van Breda, hebben wij nog Nieuw Amsterdam kunnen ruilen voor Suriname. Een mazzeltje!

Voor een huis met diverse trapgevels in een stad, staan drie torens (staken) met daarop pektonnen, de tonnen aan de rechterkant branden al, bij de middelste staak staat iemand op een ladder ze aan te steken en de linker staak moet nog aangestoken worden. Tussen de twee linker staken staat een beeld van een leeuw op zijn achterpoten met pijlen in de rechter voorpoot waar wijn uit stroomt. De straat is vol met mensen die zich haasten om de wijn op te vangen. Onder de prent staat: 1. Huysen vande Ambassadeurs der Hoogm. Hren Staten. 2. Staken met Picktonnen, 3. Den Leeuw met seven Pylen, alwaer de wyn overvloedigh uyt vloeyde.
Vreugdetekenen voor het logement Hrn Staten ambassadeurs, fragment uit: Vrede van Breda, 1667, Romeyn de Hooghe, 1667. Collectie Rijksmuseum.

Ondertussen in Frankrijk

Maar ook de Fransen moeten buiten de deur worden gehouden en met name die agressieve koning Lodewijk de Veertiende. Zijn nieuwe leus is: “L’ état c’est moi!” Dat mocht Johan de Witt willen: “Ik ben de Staat!” Hoewel hij het best goed doet als raadspensionaris, want hij moet vaak op eieren lopen om beide grootmachten te vriend te houden. Als de Fransoos zich weer eens roert in de Spaanse Nederlanden betekent dit voor Godard dat hij zich af en toe bij zijn compagnie moet laten zien voor een “rendevoos”, wat hij overigens ook graag doet.

Platteland en stad

Ondertussen wonen de jongelui tamelijk vredig op hun prachtige landgoed Middachten, gelegen tussen de Veluwe en de rivier de IJssel. In de bossen van deze Heerlijkheid veel kunt jagen en veel feesten kunt houden op het luisterrijke kasteel. Als snel worden er kinderen geboren. In de eerste vijf jaar worden er vier geboren, waarvan er één in het eerste jaar overlijdt. De kinderen gaan regelmatig bij oma in Amerongen logeren en dan heeft het paar fijn de tijd voor elkaar.

In het midden een wereldbol. Links de verdrijving van de krachten der duisternis door een nieuwe straatverlichting. De personificatie van de nacht, een gewapende dief en een vos met een prooi vluchten voor het licht van een in het deurstuk opgenomen lantaarnmodel van Van der Heyden. Rechts de brandbestrijding, gesymboliseerd door een slang en een putto - de laatste met fakkel en granaatappel - beiden waterspuwend een vuurhaard bestrijdend. Op de voorgrond een salamander.
Deurkalf uit het huis van Jan van der Heyden (1637-1712), uitvinder van straatverlichting (links) en brandspuit (rechts), anoniem, 1767. Collectie: Amsterdam Museum.

De jongelui zijn ’s winters vaak in Den Haag als Middachten te koud is. Ze worden dan uitgenodigd voor de bals. Dan is het heel gezellig met de straatverlichting aan. Ze hebben gehoord dat de verlichting in Amsterdam nog veel mooier is! Die is door Jan van de Heyden sterk verbetert. In 1673 zal hij ook de Haagse straatlantaarn ontwerpen. In 1671 wordt tussen Hoorn en Enkhuizen de straatweg verhard. Waar zie je zoiets? Reken maar dat daar een hoop koetsjes rondrijden!

Kunst, cultuur en wetenschap

Een andere uitvinding zal waarschijnlijk volledig langs ze heen gegaan zijn: in 1671 heeft de wiskundige Leibniz een mechanische rekenmachine gebouwd die kan vermenigvuldigen en delen. De rentmeester doet dat soort dingen toch gewoon uit het hoofd!

Links een vrouw met een luit, rechts een man met een viola da gamba. Tussen deze twee aan een tafel geeft een man een jongen muziekles of zangles.
Musicerend gezelschap, Gerard van Kuijl, 1651. Collectie Rijksmuseum.

Philippota speelt prachtig luit, in 1680 schrijft Constantijn sr. haar:

Trouwens, ik meen te mogen hopen dat deze stijl u niet helemaal onverdraaglijk zal zijn, gezien het geduld, waarmee ik u onlangs het lapwerk van een miserabele Duitser zag verdragen, hetgeen mij dermate verraste, dat ik niet ophoud de moeite te beklagen, die u uw voortreffelijke handen, zo geoefend en kundig, zo
waardig om voor het allermooiste te worden ingezet, ervoor hebt willen laten doen.

Constantijn Huygens aan Ursula Philippota van Raesfelt, 28 juli 16801Transcriptie Rudolf Rasch.

Het zal haar dus waarschijnlijk niet ontgaan zijn dat de kunstminnende Franse koning in 1669 in Parijs de Koninklijke Muziek- academie sticht. In Amsterdam wordt datzelfde jaar het kunstgezelschap Nil Volentibus Arduum opgericht naar het voorbeeld van de Academie Française. Formeel waren ze het niet eens met de politiek van de Amsterdamse schouwburg, maar cultuur was ook een mooie dekmantel om te discussiëren over de ideeën van Spinoza.
Die stadsschouwburg was net in 1665 heropend en hij was gigantisch groot, bovendien was het een technisch hoogstandje met verwisselbare decors in perspectief geschilderd, coulissen, vliegwerken en zinkluiken.

Een katholieke kapel

In Amsterdam wordt in 1671 wordt de eerste steen gelegd voor de Nieuwe Begijnhofkapel die als katholieke kapel van buitenaf niet herkenbaar mag zijn. Zal de paapse Philippota een kijkje gaan nemen? De officiële naam van de kapel is H.H. Johannes en Ursulakapel, alleen vanwege de naam moet ze eigenlijk al gaan. En zou de rijke koopmansstad toen ook al dé stad geweest zijn om te shoppen? Misschien kan ze het bezoek dan wel combineren als ze voor manlief van die mooie schoenen met hoge hak gaat uitzoeken die nu zo in de mode zijn! 

In een nis staat een vrouw met vier kinderen onder haar mantel. Eronder staat St. Ursula.
Gevelsteen met de heilige Ursula, Begijnhof in Amsterdam, Jac van Looij, 1877-1894. Collectie Rijksmuseum.

Einde van de idylle

Maar dan is het 1672 en breken zware tijden aan. De Franse zonnekoning valt met een groot leger ons ongelooflijk rijke landje binnen. Het is afgelopen met de relatieve rust van Godard en Ursula. Het waterrijke landje lijkt reddeloos, maar Godard kan zich als militair in het leger van de Prins van Oranje van zijn beste kant laten zien. Hij is nu nog maar zelden thuis en Ursula, zwanger van hun vierde kind, gaat schuilen bij haar schoonmoeder.
Maar dat is een nieuw verhaal!

Op een lage stoel zit een man met een hoed, een kuras en indrukwekkende laarzen in zijn rechter hand heeft hij een brief. Naast hem op de grond zit een jonge vrouw met een roze rok. Ze zit tegen de man aangeleund, haar rechter hand onder haar hoofd, de elleboog op het bovenbeen van de man. Haar linker hand ligt ook op dat bovenbeen. Beiden kijken naar de boodschapper: Een man met een blauw jak, de hoed in de hand een een trompet op zijn rug.
De boodschapper, bekend als ‘De onwelkome boodschap’, Gerard ter Borch (I), ca. 1653. Collectie Mauritshuis.

Gerelateerde berichten

Vierkante bakjes met gedroogde bonen, linzen en appels

Voedsel bewaren

Author

Al vanaf de tijd dat de mens als jager-verzamelaar voedselrestanten overhield moet men hebben nagedacht hoe dit voor een tijdje te kunnen bewaren zonder dat schimmel en bacteriën het voedsel zouden aantasten. In de loop der eeuwen zijn er veel methodes ontdekt en bedacht. Op dit kasteel zijn de sporen hiervan goed terug te vinden.

Methoden

Van een van de eerste biologielessen op mijn middelbare school kan ik mij nog herinneren dat de leraar aan ons vroeg om zoveel mogelijk manieren te noemen om voedsel te conserveren. Ik moet hier nog altijd aan denken. Sindsdien zijn er ook weer nieuwe methodes in gebruik gekomen die zelfs mijn docent destijds niet kon bedenken zoals vriesdrogen of bestralen. Er zijn er wel zo’n 15 te noemen!

  1. Alcohol
  2. Verhitten / Garen
  3. Drogen
  4. Roken
  5. Zout
  6. Suiker
  7. Zuur
  8. Afsluiten van zuurstof
  9. Koelen
  10. Invriezen
  11. Fermentatie
Glazen pot waar Weck op staat met daarin een peer waaruit een sierlijk randje uit de schil gesneden is.
Peer op alcohol. Collectie Kasteel Amerongen.

Roken, drogen, wekken, verhitten, verzuipen

In de keuken staan meer voorbeelden van conserveren: de hammen die in de schoorsteen werden gehangen om te roken, de appeltjes die werden gedroogd, de groenten die werden geweckt en natuurlijk het fornuis om te verhitten, wat ook een manier van conserveren is.

Mijn eigen favoriete methode is het conserveren met alcohol zoals hier met deze pot waarin een grote peer zit, waarschijnlijk op brandewijn.

Koelen

Om voedsel te kunnen conserveren werd ook ijs gebruikt om te kunnen koelen. Het kasteel beschikte hiervoor over een ijskelder die zich een paar honderd meter verderop in het bos bevond. En om het dessert aan tafel koel te houden heeft het Athlone-servies een speciale ijskoeler.

Afsluiten van zuurstof

Een van de methoden om te conserveren is eten afsluiten van zuurstof met een laag vet. We hebben in de keuken een gebraden eendje dat zo geconserveerd is. Hoewel je er aan de buitenkant niets bijzonders aan ziet, zou ik het consumeren sterk afraden, want juist het ontbreken van zuurstof is een voorwaarde voor botulismebacteriën om zich lekker te vermeerderen en wat we van dit eendje weten is dat het ruim honderd jaar geleden is geschoten op het eiland Rottumeroog.

Gerelateerde berichten

Een hand die met een ganzenveer op papier schrijft.

Ganzenveer en bevroren inkt

Author

Meermalen geeft Margaretha Turnor in de brieven aan haar man aan dat het zo koud tijdens de winter is, dat de inkt bevriest op haar ganzenveer terwijl ze aan het schrijven is. Zoals zij schrijft: ’tis so scherp kout dat door vorst de pen geen int mee wil geefve’. Dat was overigens wel voor een deel verklaarbaar door de inkt waar men destijds gebruik van maakte. Die was dikker dan tegenwoordig. De gevolgen daarvan kun je ook in de originele brieven zien. De nette letters worden door de bevriezing een soort hanenpoten en de onregelmatige aanvoer van de inkt maakt de brief vlekkerig. Ook haar handen worden zo koud dat het ondoenlijk is de pen vast te houden.

Brief met veel vlekken en doorgedrukte inkt.
Brief van Margaretha aan Godard Adriaan van 18 januari 1884. Het is zo koud dat er geen inkt meer uit haar pen komt. Collectie Huisarchief Kasteel Amerongen, Utrechts Archief.

Inkt

Het was niet zo dat je inkt en een pen simpelweg in de winkel kocht. Inkt werd gemaakt van galnoten uit de eik, ijzersulfaat en arabische gom. Dit is de zogenaamde ijzer-gallusinkt. Het gebruik van deze ingrediënten voor schrijfinkt dateert al van de Romeinen, maar echt heldere recepten zijn vanaf de vierde/vijfde eeuw beschikbaar. De inkt is van zichzelf vrij kleurloos, maar door het oxideren van de ijzersulfaat aan de lucht, wordt de inkt kort na het schrijven donkerder. Doordat de inkt waterbestendig is en goed zichtbaar blijft, is dit ruim 1400 jaar de belangrijkste schrijfinkt. Voor vulpennen is de inkt alleen niet geschikt.

Eenvoudige rechte pen, die alleen bestaat uit de schacht van de veer. De punt van de schacht is schuin afgesneden.
Ganzenveren pen uit het Behouden Huys, 1596-1597. Collectie Rijksmuseum

Ganzenveer

Ook het maken van een pen van een ganzenveer koste arbeid en tijd. Dat deed men al vanaf ongeveer 700. De veer moest liefst zo vers mogelijk zijn en dus werd deze ook wel van levende ganzen geplukt. De gans staat onder andere symbool voor de kracht van de communicatie. Een schrijfveer wordt gemaakt van een slagpen van meestal een gans, maar het kon ook een andere grote vogel zijn. Men kende ook zwanenveren, die beter maar ook duurder waren. Aardig om te vermelden is dat de ganzenveer (opgevolgd door de kroontjespen) nog steeds gebruikt worden voor kalligrafie en superieur geacht wordt boven de metalen pennen. Wil je heden ten dage in stijl schrijven, maar wel op gemakkelijke wijze, koop dan een ganzenveer met ballpoint vulling.

Stappenplan voor het snijden van een ganzenveerpen. Links de drie vier sneden die nodig zijn, rechts de verschillen die nodig zijn voor naar links hellend, in het midden en naar rechts hellend. Midden op het papier staat een geometrische figuur. Boven en onder horizontaal een mes.
Snijden van een ganzenveer, Simon Frisius, Jan van de Velde (I), 1608. Collectie: Rijksmuseum.
Archiefstukken
HUA1001.2726Brief van 1/11 januari 1681: ‘den int bevriest mij so inde pen dat ick niet meer kan schrijfve’
HUA1001.2727 Brief van 18/8 januari 1684: ’tis so scherp kout dat door vorst de pen geen int mee wil geefve’
Brief van 5 februari 1684: ‘den int bevriest mij so inde pen dat niet langer schrijfve kan’

Gerelateerde berichten