Dit verhaal is deel 19 van 23 in de serie Rampjaar: Hollandse Oorlog
Dit verhaal is deel 2 van 3 in de serie Het Rampjaar militair: veldtochten

Het leger van opperbevelhebber Lodewijk de XIV dat over de Rijn kwam bestond uit 100.000 soldaten. De belangrijkste aanvoerders van Lodewijk waren de markies van Turenne, de prins van Condé en maarschalk Luxembourg. De soldaten aan de IJssellinie zullen zich schrap gezet hebben en hebben gebeden zoveel ze konden. De overmacht was enorm. En dan drongen ook de legers van de Duitse bisschoppen aan uit het Oosten.

Kaartje van de Achterhoek en Arnhem-Nijmegen met het Duitse land daarachter. Een groot blauw ovaal tussen Rees en Wezel, geeft de plaats van de legers op 5 juni weer van Turenne, Condé en Lodewijk XIV, een blauw rondje bij Dorsten is het leger van Luxembourg. Luxembourg trekt direct naar het noorden, waar hij 10-6 aankomt. Lodewijk trekt naar Rees (10-6) en van daar naar Doesburg. Condeé trekt naar Nijmegen (12-6).
De bewegingen van de Franse troepen begin juni 1672. Fragment uit: De troepen bewegingen van 5 mei tot 15 juni 1672.

Drie legers

Het lijkt een schrale troost voor de Staatse soldaten dat het gigantische leger zich na de oversteek opsplitste in drie delen. De prins van Condé had tijdens de oversteek van de Rijn een kogel door zijn hand gekregen. Hierdoor kon hij geen leger aanvoeren, hij trok samen met Turenne westwaarts. Luxembourg ging naar het Noorden richting het leger van de Bisschop van Münster en de koning stoomde op naar Doesburg en Zutphen. Dit waren belangrijke vestingsteden en maakten na verovering de weg vrij om de IJssel over te steken.

Portret ten halve, jonge man met lang krullend haar, zit naar links gedraaid, kijkt naar rechts. Hij heeft blozende wangen en draagt een kanten kraag op zijn harnas. Boven het portret staat Louis quatorze.
Lodewijk XIV, Charles Lebrun, rond 1662. Collectie Versailles.
Portret van een man met lang golvend haar en een rechte neus. Hij heeft een stijf soort kraag om, daaronder de hermelijnen kraag van een mantel. Om zijn nek draagt hij een keten met daaraan een kruis met daarin een vogel.
Lodewijk II van Bourbon-Condé, Philippe Le Fevre (prent), Robert Nanteuil (naar), 1755. Collectie: Rijksmuseum.
Gravure van een man in harnas die naar rechts gedraaid staat. Hij kijkt ons een beetje bedrukt aan. Op de achtergrond zijn de Franse troepen de Utrechtse bevolking aan het afslachten.
F.H. de Montmorency, hertog van Luxemburg. Anonieme prent uit 1674. Bron: Utrechts Archief
Man met lang stijl donker haar, een snor en een kneveltje. Hij staat naar links gekeerd, en draagt een harnas met daar overheen een grote grijze kraag met wit kanten rand en een witte sjerp. Bij zijn polsen zitten witte pofmanchetten. Hij leunt op een stad en naast hem ligt zijn helm met daarop witte veren.
Henri de la Tour d’Auvergne, Vicomte de Turenne, omgeving Philippe de Champaigne. Foto: Christie’s

Risico’s

De Republiek kreeg dus te maken met twee vijanden aan de oostkant van de IJssellinie en in eerste instantie één leger aan de zuidkant bij Arnhem en Nijmegen. Zouden Arnhem en Nijmegen niet stand houden, dan zou het leger van Condé en Turenne zo door kunnen lopen de Betuwe in. Als ze van daar de Nederrijn over zouden steken, zouden ze via de Veluwe de Staatse troepen aan de IJssel in de rug aan kunnen vallen.

Gerelateerde berichten