Toen Margaretha Turnor in de 17e eeuw op het kasteel woonde heeft ze in de vele door haar geschreven brieven het ook vaak over de winter gehad. Tijdens deze winters baarde de visstand in de gracht haar regelmatig zorgen.

Bijten

Tijdens de koude winters moest het personeel regelmatig gaten in het ijs van de gracht maken, de zogenaamde bijten. Dat moest gebeuren om vis te vangen. Vis was belangrijk voedsel en werd veel gegeten. Bovendien schrijft ze ook dat de vis vaak dreigde dood te vriezen, hetgeen ook met de kleinere exemplaren kon gebeuren. Om dat te voorkomen besluit ze om delen van de gracht dieper te laten maken door een modderman uit ’t Veen. Het mocht niet baten, toen de dooi inviel dreven er toch dode vissen in de gracht.

Een weids landschap met links bomen en een restant van een poort. Rechts de vaart met aan de oever twee mannen die een wak maken. In de verte schaatst iemand.
Landschap met figuren die een wak maken op een bevroren vaart, Andreas Schelfhout, ca. 1825 – ca. 1829. Collectie Rijksmuseum.

Kapers

Tenslotte kwam het tot overmaat van ramp voor dat ook anderen zich tegoed deden aan de vis uit de gracht: reigers, ooievaars, roofvogels, maar ook bijvoorbeeld snoeken. De grootste kaper op de kust was de otter, die kaapte de vis weg voor de ogen van de kasteelbewoners. Zo wordt in de koude winter van 1676 in het buurdorp Elst een otter gevangen. Het beest heeft de kop afgebeten van een karper die acht pond was, en die kop had hij nog in de bek. De hele otter was twee el (ongeveer 1,35 meter) lang.

Een otter staat naar links gekeerd met een vis in zijn bek.
Otter met een vis in zijn bek, Gerard ter Borch (I), 1612. Collectie Rijksmuseum.

Gerelateerde berichten