Er is één brief van Godard Adriaan aan Margaretha bekend. Hij heeft in zijn archief een kladje (minuut) van zijn brief direct na de brand in het kasteel aan haar bewaard. Normaal deed hij dat niet voor privé-brieven, maar in dit geval wilde hij zijn woorden waarschijnlijk heel zorgvuldig kiezen. Het is interessant om te zien hoe zij beiden de brand verwerken.
Familiehuis
Wat bijzonder is om te lezen, is dat ze allebei het kasteel benaderen als het verlies van hun familiehuis. Al voor de brand schrijft Margaretha haar man al hoeveel pijn het haar zou doen als ze het huis van de familie van haar man kwijt zouden raken.
ick in pijn sijnde niet weetende wat ick doen sal
Margaretha aan Godard Adriaan op 17 februari 1673
sou niet gaeren Een huijs dat so out van uhEd
voorouders is gekoome en daer ick nu dartich
ijaere met so veel sorch op heb getobt1Tobben: met moeite en tegenspoed te maken gehad hebben, ploeteren sien verloore
gaen alst ment met so een som sou konne voorkoom
Godard Adriaan heeft deze brief op 24 februari ontvangen en hij reageert hierop in zijn brief van 13 maart. Alleen bouwt Margaretha voort op de generaties Van Reede die het huis eerder hadden. Godard Adriaan kijkt daarentegen vooruit naar het nageslacht.
Het soude mij bedroeven, bij aldien
Godard Adriaan aan Margaretha op 10 maart 1673
ick op godt niet en vertrouwde,
die ick weete dat alles ten
besten ende tot onse salicheijdt
dirigeert, uijt UHoEd schrijvens
vanden 3e martij te sien, het ruineren
ende afbranden van onse goederen
ende huijsen tot Amerongen, ende
waer voor UHoEd ende ick
met soo onverdrietigen arbeijdt
nu 30 jaeren aenden anderen
hebben getobt, om hetselve in
een goeden ende aensienelijcken
staet ” te brengen; [hetwelcke als]
“voor onse posteriteijt2Posteriteit: Nageslacht
Een huis in de hemel
In de brief van 10 maart haalt Godard Adriaan Job 1:21 aan: ‘De Heere heeft gegeven, en de Heere heeft genomen; de naam des Heeren zy geloofd’3Lees hier in de statenvertaling en in modern Nederlands. Hij kiest voor dit fragment, omdat hij gelooft dat Margaretha en hij zich te veel met het wereldse en te weinig met het gene dat daar boven is bezig gehouden hebben.
[staet ” te brengen;] hetwelcke als
Godard Adriaan aan Margaretha op 10 maart 1673
ick naerdencke, hoe wij ons
tot meermaelen daermede
hebben becommert, ende meer
met het weereldse als het geene
daer boven is, besich gehouden,
soo vinde ick, dat wij over dit ongeval weijnigh
reeden van claegen souden hebben,
maer veel eer mogen seggen, godt de
heere heeft het gegeeven, ende
hij heeft het wederom genomen,
sijnen naeme blijve eeuwigh
verheerlijckt
Op 13 maart kiest Margaretha voor hetzelfde fragment, ze heeft de brief van haar man dan nog niet gelezen. Voor haar is Job de hoop waarmee ze vooruit kijkt. Als het Gods wil is, zullen ze genoeg middelen hebben om het huis weer op te bouwen. Anders hoopt ze op een huisje in de hemel.
[vorste teegens sijn koninck op hitste,] in soma
Margaretha aan Godard Adriaan op 13 maart 1673
het ongeluck heeft ons gedient, wat sulle wij doen
al met den verduldige4Verduldig: De eigenschap of gezindheid bezittend om lijden, pijn, tegenspoed, of eenige andere onaangenaamheid met kalmte en zonder opstandigheid of klagen te kunnen verdragen; lijdzaam, geduldig, berustend. Vooral in religieus verband waarbij het lijden dat iemand overkomt als een goddelijke beschikking en beproeving wordt gezien waarvan het kalm verdragen als een zedelijke deugd geldt. jopt segge godt gaf god nam
de naeme des heere sij gepreese ist sijn godlijcke wil
heeft middele genoech omt ons weer te geefve so niet
moete wij vretrouwe en bidde Een huijs inden heemel
te hebbe dat ons van geen mensche kan gebrant of
genoome worde, [ick kan niet segge of dencke of dit]
Geef een reactie