In de loop van mei 1672 hadden duizenden (opgetrommelde) graafarbeiders de spade in de grond gestoken voor de aanleg van loopgraven langs de IJssellinie. In dit stadium vertoonde het leerproces in Den Haag een andere snelheid dan dat van de mannen aan de IJssel en in het leger.
Mannen te velde
De jonge prins van Oranje, Willem III, was recentelijk benoemd tot kapitein-generaal voor één veldtocht en was omringd door een groepje gedeputeerden te velde, afkomstig uit de verschillende gewesten. Dit groepje had de supervisie over de verdediging bij de IJssel. Onder hen bevond zich de diplomaat Hiëronymus van Beverningh, die dagelijks de lange gezichten bij de ongemotiveerde graafploegen gadesloeg, die overlegde met de onzekere bestuurders van Zutphen, Deventer en andere stadjes. Hij zag hoe langzaam en ongericht het werk vorderde.
Van Beverningh
Hij verwoordde treffend de stemming. De Fransen komen eraan, schreef hij namens de prins en zijn mede-gedeputeerden aan de Staten-Generaal, als ‘een macht, die alles als een torrent sal overvloeyen’. De woordkeuze is interessant. Torrent ofwel: vloed, springvloed en eigenlijk: overstroming. Van Beverningk bevond zich op dat moment in Zutphen en keek vanaf de kade uit op een rivier waarvan het peil zo laag stond dat de IJssel leek versmald tot een beek. Wat de rivierlinie ontbeerde, massa, dichtte hij de vijand toe. De brief was van 17 mei, een maand voordat de Fransen bij Tolhuis de Rijn zouden oversteken.
Laag water
Het voorjaar van 1672 was in West-Europa uitermate droog en waren er tegen de honderd plaatsen in de IJssel (en de Rijn) waar cavalerie kon oversteken. De droogte vormde ook een belemmering voor de aan- en afvoer van goederen, die grotendeels over water plaatsvond. De droogteperiode duurde vrijwel onafgebroken voort tot half juli.
Krijgsraad
Willem III hield eind mei een krijgsraad met zijn hoofdofficieren. Ze hadden veel te weinig manschappen, te weinig tijd voor deugdelijke retranchementen, te weinig kanonnen en munitie en de sterkten langs de IJssellinie lagen te ver uiteen, waardoor de vijand er gemakkelijk tussendoor kon. Het verstandigste was het leger terug te trekken en het in ieder geval niet bloot te stellen aan een gevecht dat maar één uitkomst kon hebben.
De veilige IJssellinie
De uitkomst van de krijgsraad was evenwel onverenigbaar met de agenda van de besluitvormers in Den Haag. Daar verafschuwde men zo’n aftocht om verschillende redenen. Allereerst was er de logica van de dijk. Zolang de IJssellinie de vijand kon buitenhouden, zoals een dijk de zee, was iedereen veilig. Maar bij de minste barst zou de vijand doorbreken en was iedereen verloren: stad en land maar ook het te kleine leger. De vijand kon dan probleemloos doorstoten tot ‘het hart van de staat’, iets dat ten allen tijde moest worden voorkomen.
Consternatie
Want dat was de tweede en even belangrijke reden waarom de IJssellinie het moest houden: als de bevolking zou zien dat de regering het land opgaf, het leger terugtrok en de weg vrij maakte voor de vijand, dan zou dat ‘de uiterste consternatie in het land’ veroorzaken. Gezien de latere anarchie was dat een goede inschatting. Willem III besloot dan ook, alle argumenten van zijn officieren ten spijt en ongetwijfeld hiertoe aangespoord door de gedeputeerden te velde, dat het leger aan de IJssel zou blijven. De opdracht was om alles te doen om de vijand buiten te houden. Dit lukt tot 12 juni 1672, want op die dag steken de Franse troepen bij Lobith, de Rijn over. Zij kunnen nu via de Betuwe naar de Veluwe trekken en de Staatse troepen in de rug aanvallen. Dan trekt het Staatse leger zich terug.
Geef een reactie