Regelmatig gebruiken wij op het kasteel het woordje ‘adel’ De familie van Reede was van adel, de Bentincks waren van adel… Maar wat wil dat nu zeggen: ‘van adel zijn?’ Een poging tot een summiere en dus onvolledige uitleg.
Prefeodale adel
De prefeodale adel is ontstaan toen Germaanse en Keltische krijgsheren de Romeinse bezittingen gingen veroveren of moet ik zeggen: heroveren. Zij vormden zo hun eigen ‘adel’. In het rijk van Karel de Grote was de adel een kaste van grootgrondbezitters die zich van de horigen en de vrijen in de schaarse steden onderscheidde door hun positie en invloed. Zij hielden hun grondgebied als allodium. Een allodium is een veelal beperkt grondgebied, waar de eigenaar, vaak een graaf, anders dan bij een leen, de volledige vrijheid heeft. De afstammelingen van de edelen uit die tijd, die dus nog geen adelsdiploma kunnen laten zien, omdat de adeldom teruggaat tot voorhistorische tijden, wordt de oeradel genoemd.

Feodale adel
De feodale adel is vanaf de vroege middeleeuwen ontstaan uit leenmannen en ministerialen (in Utrecht de dienstmannen van de bisschop). De edelen kregen, in ruil voor wederzijdse steun, een leengoed voor een hoger en machtiger edele beheren.
Afhankelijk van de streek en functie, ontstonden benamingen die wij nu nog kennen. Er waren baronnen, graven, hertogen, prinsen. De laatsten waren ambtenaren van de keizers die hun positie erfelijk hadden weten te maken. De titel van hertog (Heerzog = legerleider), graaf, markgraaf (of markies, zijnde de bestuurder van een grensgebied) en vorst waren in de vroege middeleeuwen geen erfelijke, maar vooral bestuurlijke aanduidingen. Vanaf de 12e eeuw is de adel een werkelijk gesloten kaste en bewaakten de edelen hun aanzien en hun voorrechten. Er werden regels opgesteld en er werd binnen de groep getrouwd. Ebenbürtigkeit was in sommige families verplicht. Sommigen lieten zich voorstaan op hun vele adellijke kwartieren (wapens van grootouders) in het wapen.

Oude en nieuwe adel
Vanaf de zeventiende eeuw lieten de koningen liever hun landen besturen door ontwikkelde burgers, dan door de vaak onhandelbare en onafhankelijke edelen. Zij speelden adel en burgers tegen elkaar uit. Zo konden koningen ook adeldom verlenen. Deze nieuwe adel werd de briefadel genoemd naar de adelsdiploma’s die zij van de koning ontvingen. Burgers die bepaalde verantwoordelijke ambten vervulden, bedachten dat zij dus ook edelman moesten zijn. Ook deze aanspraak op adeldom werd erkend. Dit leverde een ambtsadel op die zich dan in het spraakgebruik onderscheidt van de oudere edele geslachten die men zwaardadel of bloedadel noemt.
Adel in een Republiek
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hadden we geen koningen, dus ook niemand die adel kon creëren. Toelating tot een Ridderschap kreeg men in 1536 door aan te tonen dat men van ‘riddermatige afkomst’ was. Daarnaast moest je huis een echte ridderswoning zijn, versterkt en met een gracht en een ophaalbrug. Tot slot moest er een boerderij bij de ‘hofstad’ horen. Hieruit is uiteindelijk de Ridderhofstad ontstaan. Je kon je riddermatige afkomst aantonen door de familiewapens van je voorouders, maar officiële titels zijn dus niet maatgevend. Als de Republiek een Koninkrijk wordt in 1813, is er een koning die inwoners kan verheffen tot de adelsstand en dat wordt in 1814 in de grondwet geregeld.

Verheffen, inlijven en erkennen
De koning kon het adeldom op drie manieren verlenen.
- Iemand die geen adellijke achtergrond had kon de koning in de adel verheffen;
- Iemand met buitenlandse titels kon de koning inlijven;
- Als iemand kon bewijzen dat hij al voor 1795 van adellijke afkomst was, werd hij erkend.
Verheffing kon de koning op eigen initiatief doen, of je kon een verheffing aanvragen. Erkenning kon ook gebeuren via het lidmaatschap van een ridderschap.

Tegenwoordig
In Nederland is de adelstand met de invoering van de Grondwet van 1848 afgeschaft. Wat wel bleef waren personen met een adellijke titel. Deze titels kunnen zijn, van laag naar hoog: ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog en prins. Wie deze titels binnen een familie niet door vererving krijgt wordt jonkheer of jonkvrouw genoemd. Een dergelijk predicaat is dus niet een adellijke titel. De vrouw van een persoon met het predicaat jonkheer, wordt mevrouw genoemd. De vrouw van een ridder is jonkvrouw. Dit is wel een adellijke titel. Tegenwoordig vindt er geen verheffing in de adelstand meer plaats, met uitzondering van (voormalige) leden van het Koninklijk Huis. Inlijving en erkenning zijn nog wel mogelijk. De Hoge Raad van Adel is belast met alles wat in Nederland met adel te maken heeft.
Geef een reactie