Het orgel, de klavecimbel en de vleugel: ze hebben alle drie een klavier, maar toch zijn het heel andere instrumenten. Op Kasteel Amerongen hebben we ze alle drie. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen en hoe is dat zo ontstaan? We proberen dat hier eens op een rijtje te zetten.
Wind en snaren
Misschien klinkt het verbazingwekkend, maar het orgel is al in de klassieke oudheid, in de 3e eeuw v.Chr., in Griekenland uitgevonden. Het instrument werd hydraulos genoemd, een samenstelling van hydro (water) en aulos, de naam van een destijds populaire fluit. Door middel van een ‘hydraulisch’ systeem werd lucht in verschillende buizen gepompt. Het lijkt allemaal nogal complex, maar in essentie is het dus een blaasinstrument. De eerste orgels met een blaasbalg ontstonden waarschijnlijk in de 2e eeuw na Christus. Hoewel de kerkelijk overheid aanvankelijk fel tegen was, doet het orgel rond 1300 ook zijn intrede in christelijke kerken. Omdat dergelijke orgels alleen in de kerk waren opgesteld, moest het leren spelen en studeren ook daar plaats vinden. In de 16e eeuw ontstaat voor de thuisstudie een ander toetsinstrument, nl. de klavecimbel. Die werkte echter niet als een blaasinstrument, maar als een snaarinstrument, zoals als de luit, de gitaar of de harp!

Klavecimbel, virginaal en spinet
De klavecimbel is een instrument met net zo’n klavier (rijtje toetsen) als het orgel, maar in plaats van dat het mechaniek lucht door een pijp blaast, slaat het een snaar aan, net als bij een luit. Om dit te kunnen doen hebben alle toetsen een plectrum, een dun plaatje dat over de snaren trekt. Al snel ontstaan er instrumenten met een vergelijkbare techniek, maar met een andere plaatsing van de snaren ten opzichte van het klavier: het virginaal en het spinet. Ook gaan mensen deze instrumenten niet alleen gebruiken als begeleiding in de kerk of bij gezangen, maar gewoon thuis om muziek te maken! Zodoende worden virginaal, spinet en klavecimbel meer en meer als huisinstrument gebruikt. Bij de klavecimbel van Kirkman, zoals wij er een in Huys hebben, wordt elke toon gevormd door drie snaren die tegelijkertijd aangeslagen worden. Je kunt de klank van de klavecimbel iets veranderen met het mechaniek van de registers. Daardoor worden maar twee van de drie snaren aangeslagen.

Toon maken
Het grote verschil tussen klavierinstrumenten aan de ene kant, en snaar- en blaasinstrumenten aan de andere kant, is dat de toon indirect wordt gemaakt via het mechaniek van de klavier. Bij een snaar- of blaasinstrument heeft de bespeler een meer fysieke, directere invloed op de toon. Door de lucht met meer druk door je instrument te blazen of harder aan je snaren te trekken, klinkt het instrument harder. Daarbij kan je op allerlei manieren de toon van je instrument bepalen. Zo kun je gitaarsnaren bijvoorbeeld tokkelen met het zachte stukje van je vingertop of met je nagel. Bij een strijkinstrument maakt het uit hoe en waar je de stok op de snaar plaatst. Blazers kunnen spelen met de hoeveelheid lucht die ze blazen en hoe ze hun lippen houden bij het spelen.
De behoefte om de toon te beïnvloeden was er bij klavierinstrumenten ook, maar als bespeler kon je niet veel aan het geluid veranderen. Toen de orkesten groter werden en de concertzalen in opkomst kwamen, bleek het volume van het klavecimbel onvoldoende om een plek in het orkest in te nemen. Dat was de aanzet om de fortepiano te ontwikkelen.
Fortepiano
Het was Christoforo Bartolomeo, die zich tussen 1698 en 1709 door de slaginstrumenten liet inspireren om het klavierinstrument aan te passen. Bij een slaginstrument wordt met een stok of de hand op een gespannen vel of iets anders geslagen. En zo kan je natuurlijk ook op een snaar slaan! Met deze aanpassing, het aanslaan van de snaren met een hamertje, wordt de piano een toets-, slag- en snaarinstrument ineen. Door de toetsen harder in te drukken kan men de hamer harder op de snaar laten vallen en zo forte (hard) laten klinken. Als je er lichtjes op drukt, wordt de toon zachtjes, oftewel piano. Bij deze eerste fortepiano’s of pianofortes waren de hamertjes met leer bekleed. Deze fortepiano’s worden eigenlijk de hele18e eeuw gebruikt en de belangrijkste componisten (Mozart, Haydn en de jonge Beethoven) schrijven de prachtigste stukken voor dit instrument. Er komen verdere ontwikkelingen in het instrument, waardoor je sneller kunt spelen. Er worden pedalen ontwikkeld waarmee je de klank verder kunt beïnvloeden. De muzikale ontwikkelingen vragen echter om nog meer mogelijkheden!

Ontwikkeling
Pianisten konden nu wel harder en zachter spelen, maar de invloed op de soort toon was nog steeds klein. In de negentiende eeuw gaan de ontwikkelingen dan razendsnel. Wenen, Parijs en Londen waren de plaatsen waar de meeste uitvindingen werden gedaan. In Parijs is het de ons welbekende Erard die belangrijke veranderingen doorvoert. Zijn concurrenten zijn Pleyel, ook uit Parijs, en Broadwood uit Engeland. Er worden vilten hamers ontwikkeld die hoge en lage tonen een vergelijkbaar geluid geven. Ook het hamermechanisme en de methoden van demping worden aangepast. Broadwood ontwikkelt de pedalen verder, zodat de klank van de toon beïnvloed kan worden. Bij indrukken van het linker pedaal blijft de vilten hamer vlak boven de snaar hangen, waardoor hij zachter klinkt. Bij indrukken van de rechter pedaal wordt alle demping verwijderd, ook na het aanslaan, zodat de toon vrij kan doorklinken.
Stalen constructie
Bovendien wilden de pianisten graag een groter bereik (meer octaven, meer lagere en hogere tonen) en een verder dragende klank. Om dat te realiseren heb je sterker materiaal nodig dan hout. De krachten die op de constructie komen door meer, langere, dikkere en strakker gespannen snaren te gebruiken, hadden bij de houten instrumenten hun grenzen bereikt. Uiteindelijk werden er stalen frames ontworpen. Hiermee konden twee octaven aan het bereik toegevoegd worden en werd de klank verbeterd. Het werd harder en helderder. Ook werden de bassnaren dikker en aanvankelijk kruislings gemonteerd, waardoor ze langer konden zijn en meer volume produceerden.

Vleugels en piano’s
De fortepiano is langzamerhand een piano geworden zoals wij die nu kennen. Er ontstaat ook het onderscheid tussen de vleugel en de piano. Piano’s hebben een rechtopstaand klankbord en werken met verticale snaren die kruislings gemonteerd zijn. Bij vleugels liggen de snaren recht naast elkaar in een horizontaal liggend frame. Huidige piano’s en vleugels hebben veelal een bereik van zes en een halve octaaf, wat het instrument een enorme veelzijdigheid geeft. Het resultaat van alle ontdekkingen en ontwikkelingen maakt dat de huidige piano een muzikale vriend is die met veel andere instrumenten gecombineerd kan worden. In de 19e en 20e eeuw is de piano volledig ingeburgerd in de muziekcultuur. Piano leren spelen hoort in de gegoede kring bij de opvoeding en het instrument vindt zijn weg in de kamermuziek, zowel als begeleidingsinstrument en als solo-instrument, al dan niet begeleid door een orkest.
Op Amerongen
Op kasteel Amerongen hebben we een Bätz-orgel, een klavecimbel van Kirkman en een vroege vleugel van Erard. We hebben ook veel van de bijbehorende muziek, want de instrumenten zijn ook daadwerkelijk veel bespeeld door de bewoners. In de collectie bladmuziek is veel orgel- en klavecimbelmuziek te vinden uit de tijd van Annebetje (Anna Elisabeth van Tuyll van Serooskerken) en er zijn partituren voor piano uit de tijd van Julie van der Duyn en haar dochter Louise van Bylandt. Van de kinderen van Annebetje en van Elisabeth van Aldenburg Bentinck weten we dat ze pianoles hebben gehad. Zij zullen de instrumenten regelmatig hebben bespeeld.

| Object | Maker | Datering | Materiaal | Vaste plek (Atlantis) |
| Kabinetorgel | Thomas Gideon Bätz | 1786 | mahoniehout | Galerij (0462) |
| Klavecimbel | Jacobus Kirkman | 1766 | hout | Koningskamer (0285) |
| Vleugel | Erard | 1874 | palisander- en ahornhout | Galerij (0258) |
| Archiefstukken |
| HUA1183 Muziekbibliotheek van Huis Amerongen |









