Als heel langzaam de winter lijkt te verdwijnen, beginnen de eerste bloemen hun kop op te steken. Iedereen heeft al wel sneeuwklokjes gezien en de goede speurders hebben al winterakonieten gezien en een verdwaalde krokus. Steeds vaker worden deze planten samengevoegd onder de naam ‘Stinzen’. Je kunt op stinzenwandelingen, er is een stinzenmonitor en kwekers verkopen natuurlijk stinzenplanten. Eigenlijk lijkt stinzenplant het synoniem van een vroegbloeiende plant. Maar dat is het niet!

Stins?
Stins komt van het Fries voor ‘stenen huis’. In de tuinen van stinzen werden exotische planten aangeplant en sommige deden het zo goed, dat ze jaarlijks terugkwamen en zich ook vermeerderen. In 1932 wordt de naam stinzenplant voor het eerst gebruikt. Als je uit gaat van de naam en het oorspronkelijk gebruik, dan zijn stinzenplanten vroegbloeiers die al heel lang zich zelf voortplanten en echt hun eigen plekje gevonden hebben in de tuin van een stins, state (Groningen) of ander (adellijk) huis.
Soorten
Stinzen houden over het algemeen van kalkrijke kleigrond met een goede structuur. Daarnaast waarderen ze een laagje bladeren die de grond in de winter beschermt. Wat wel of geen stinzenplant is, hangt af van de definitie die je aanhoudt. Sommige mensen beperken zich echt tot de eerste lijst van 1932. Anderen kijken wat ruimer naar planten die aan de definitie voldoen.

Amerongse stinzenplanten
Amerongen is natuurlijk geen stins, maar wel een adellijk huis waar al heel lang getuinierd wordt. We komen ook hier stinzenplanten tegen die waarschijnlijk al heel lang op het terrein staan. Bijvoorbeeld de sneeuwklokjes (achter in het eikenbos) en de daslook (bij het graf van Uranus). Er staan ook stinzenplanten die later bij geplant zijn, maar het goed doen. Bijvoorbeeld de winterakoniet, de gewone akoniet, holwortel en de boshyacinth. Daarnaast hebben natuurlijk heel veel krokussen.
- Februari en maart: sneeuwklokjes en winterakoniet
- Maart: krokussen
- Maart – april: holwortel
- Mei: daslook en boshyacinth
Kopfoto: Bosanemoon, Simon Bijlsma 2012. Collectie: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Geef een reactie