Door de tijd heen

Koninklijke portretten

Author

De Romeinse keizers wisten het al: met je hoofd op een munt kon je je macht in het gigantische rijk aan iedereen bekend maken. Portretten en machthebbers gaan sindsdien hand in hand. Als vorst was het belangrijk dat iedereen wist dat jij de rechtmatige heerser was en het portret was daar in allerlei uitingsvormen een goed middel voor. Het staatsieportret bestaat nog steeds, ook al leven we in de tijd van films en reels (korte filmpjes op social media). Elke gemeente in Nederland heeft een portret van koning Willem Alexander in huis. Ook ons Huys heeft veel koninklijke portretten, dus het is de moeite waard om daar eens nader naar te kijken.

Een jonge man met een kapsel met gestileerde krullen bij zijn oren kijkt ons aan. Hij draagt een uniform van een okergeel pak met een donkerblauwe jas met rode kraag, manchetten en voering en gouden stiksels en knopen. Om zijn middel draagt hij een oranje sjerp en een blauwe sjerp over zijn linker schouder. Hij heeft zijn linkerhand in zijn zij en in zijn rechterhand een hoed en een stok.
Portret van Stadhouder Willem V (1748-1806), Johann Georg Ziesenis, 1668-1669. Collectie Mauritshuis. Dit is het origineel van het portret dat in het Kasteel in de eetkamer hangt.

Er zijn vier soorten koninklijke portretten: staatsieportretten, formele portretten, populaire portretten en privé portretten.

Staatsieportretten

Het staatsieportret is de manier waarop een vorst, of in het geval van de Republiek, de stadhouder zich presenteert aan het volk. Van staatsieportretten werden en worden vaak veel kopieën gemaakt. De essentie van het staatsieportret is dat het macht uitstraalt en het is ook een legitimatie van die macht. Titiaan maakte een soort blauwdruk voor het staatsieportret toen hij Karel V en zijn nazaten schilderde. Vanaf dat moment werd het staatsieportret gemaakt als een portret van voren of schuin opzij en als machtssymbool werd een wapenuitrusting of een bontmantel afgebeeld.

We hebben op het kasteel meerdere voorbeelden van kopieën van staatsieportretten. In de Republiek waren de afgebeelde machtssymbolen beperkt, want onze stadhouders hadden bijvoorbeeld geen koningsmantel.

Op een vooruit springend lichtbruin paard met zwarte manen en zwarte staart zit een man in harnas. Hij kijkt ons strak aan en heeft in zijn linkerhand de teugels en in zijn rechterhand een maarschalkstaf. Op de achtergrond vindt een veldslag plaats. Links boven twee engeltjes die een wapen met een staf en een kroon erboven en een (zijn?) helm vasthouden.
Frederik Willem I van Brandenburg, toegeschreven aan R. van Langenfeld. Collectie Kasteel Amerongen

Formele portretten

Een formeel portret wordt wel in opdracht gemaakt van de vorst, maar bij dit portret gaat het veel meer om de manier waarop de monarch zichzelf ziet (of hoe de kunstenaar hem ziet). De nadruk kan dus liggen op zijn (of haar) carrière, op uiterlijke kenmerken of op kwaliteiten die de geportretteerde zichzelf toedicht. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de portretten van de keurvorst en zijn vrouw boven de schouwen van de grote zaal. Frederik Willem laat zich hier als militair en ruiter afbeelden. Ook de portretten van James II en Charles II in de grote zaal kan je zo zien. Zij zijn daarop afgebeeld als lid van de Orde van de Kouseband, niet primair als koning of staatshoofd.

Een oudere man met een grijze snor en baard en een hoed op loopt met een stok. Zijn linker hand zit in de zak van zijn jas.
Ex-keizer Wilhelm II met nieuwe baard, Ruben Velleman, 1919. Fotocollectie Het Leven (1906-1941), bron: Het Geheugen (Delpher)

Populaire portretten

Niet alle portretten van een koninklijk hoofd worden in opdracht van het koningshuis gemaakt. Eigenlijk kan iedereen die dat wil een portret van een staatshoofd maken. Het woord populair staat dan niet voor de hoeveelheid likes, die bijvoorbeeld een selfie met Maxima op social media krijgt, maar op het feit dat het om meer algemene, wijd verbreide afbeeldingen gaat. Dus de selfie met Maxima kan wel een populaire foto zijn, ook zonder likes. Een andere belangrijke categorie populaire portretten zijn natuurlijk de spotprenten. Het belangrijkste populaire portret waarbij Kasteel Amerongen een rol speelt is misschien wel de foto die door de journalist van Het Leven in oktober 1919 vanaf een hooiwagen over de muur van keizer Wilhelm II gemaakt werd.

Privé portretten

Tot slot is er een categorie portretten waarvan het nooit de bedoeling was dat het publiek die portretten zou zien: de privé portretten. Vroeger werd er veel getekend en geschilderd. Zowel onder de koninklijke familie zelf als onder het personeel waren waarschijnlijk goede tekenaars aanwezig. Met de opkomst van de fotografie kwamen daar ook de privé kiekjes bij. Er zijn ook voorbeelden bekend van privé bedoelde portretten die gemaakt zijn door hofschilders. Zo lieten zowel Keizerin Sisi als Koningin Victoria zich voor hun man portretteren met hun haren los in plaats van keurig in de plooi.

In de tijd dat de keizer op Amerongen woonde zijn er ook foto’s binnen de muren van het kasteel gemaakt waar hij op staat, maar die geen publiek doel hadden. De foto’s van het houtzagen in de tuin door de keizer en zijn aanwezigheid op de bordesfoto bij het huwelijk van Elisabeth zijn als privé portretten te beschouwen.

ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Portret van Stadhouder Frederik HendrikIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doekGrote zaal 23 (0896)
Portret van Prins MauritsIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doek Grote zaal 2 (0895)
Portret van Willem van OranjeIn de stijl van Van MiereveltOlieverf op doekGrote zaal 8 (0892)
Portret van koning-stadhouder Willem IIIJ.H. BrandonOlieverf op doek Grote zaal 12 (0897)
Portret van koning-stadhouder Willem IIIKopie naar G. Kneller20e eeuwOlieverf op doekGalerij 20 (0900)
Portret van Stadhouder Willem VNaar Ziesenis
Olieverf op doek
Eetkamer 2 (0911)
Portret van Frederik Willem, keurvorst van BrandenburgToegeschreven aan R. LangenfeldOlieverf op doekGrote zaal 24 (0904)
Portret van keizer Wilhelm IIR. HahnOlieverf op doekKoningskamer 19 (0950)
Portret van keizerin Auguste VictoriaA. Kalbach naar P.A. de Lázsló20e eeuwOlieverf op doekKoningskamer 4 (0951)
Portret van Jacobus II StuartNaar G. KnellerOlieverf op doekGrote zaal 3 (0916)
Portret van Charles II Stuart Naar P. LelyOlieverf op doek Grote zaal 16 (0913)

Gerelateerde berichten

Een eenvoudige kroonluchter in een beperkt verlichte ruimte.

De magie van licht

Author

Zo in de donkerste tijd van het jaar, als het klagen over de duisternis in het huis op zijn hoogtepunt is, vraag ik mij weleens af hoe dat vroeger moet zijn geweest. De kinderen hebben het geluk dat ze zaklampentochten kunnen doen, maar wij volwassenen hebben eigenlijk geen flauw idee hoe donker het huis is of kan zijn. Stel je eens voor in een willekeurige ruimte hoe die eruit gezien zal hebben zonder elektriciteit.

In een donker interieur zitten twee mensen. Tegen de wand zit een oude vrouw, van de persoon die rechts van haar zit zien we bijna alleen het silhouet. Zij leest een boek. Tussen hun in staat een wiegje met daarin een slapende baby. De lichtbron, waarschijnlijk een kaars staat tussen de vrouwen in en verlicht de baby en de oudere vrouw. Het interieur is grotendeels donker, we zien links een trap, achter tegen de muur hangt iets en links zien de glinstering van een koperen wandkandelaar.
De heilige familie bij avond, Rembrandt van Rijn (atelier van), ca. 1642 – ca. 1648. Collectie Rijksmuseum

Haarden, kaarsen en olielampen

Ik had er zelf eigenlijk helemaal niet bij stil gestaan, maar open haarden waren één van de belangrijkste lichtbronnen in huis. Als lichtbron kon men verder kiezen tussen olielampen en kaarsen. Kaarsen waren duur, maar olielampen walmden heel erg. In veel huizen waren de olielampen voor het personeel, in het huis zelf gebruikte men kaarsen. Olielampen werden vaak in of bij de haard bewaard, want warme olie ontvlamt makkelijker dan koude.

Ook al was men in ons soort huizen rijk, men was vaak ook zuinig. Een kamer volledig verlichten deed men eigenlijk alleen bij bijzondere gebeurtenissen, zoals bij speciale ontvangsten. Zelfs in de rijkere interieurs werd alleen dát verlicht wat nodig was: de plek waar je schreef, las, naaide of borduurde. De meeste verlichting had in de 17e eeuw dan ook geen vaste plek. Kandelaars en blakers werden meegenomen naar de plaats, waar men ze wilde gebruiken. Er waren wel wandarmaturen en kronen, maar die werden alleen bij bezoek gebruikt.

Een voornamelijk in grijstinten opgezette prent van een feestelijke zaal verlicht door heel veel kaarsen en versierd met guirlandes. Er zijn veel mensen in de zaal aanwezig. De meesten zitten, maar er staan er ook veel. De drie tafels die feestelijk gedekt zijn staan opgesteld in een u-vorm met korte poten en de open ruimte naar de toeschouwer toe. De lange tafel staat aan de raamkant. Er zijn drie hoge ramen. door houten latten ieder in vier grote rechthoeken verdeeld. Tussen de ramen hangen schilderijen. waarop personen zijn afgebeeld. Aan de linkertafel en de lange voor het raam zitten veel mensen met de rug naar de kijker gekeerd of kijken elkaar aan. Linksvoor en rechtsvoor is een soort lage afscheiding geplaatst. Ervoor staat links een man een een snuffelende jachthond, Rechts staat een man naar het tafereel aan de andere kant van de lage afscheiding te kijken. Want aan de deze tafel staan (!) duidelijk de belangrijkste personen. Dat ze belangrijk zijn, is te zien aan de baldakijn waaronder ze staan. Het belang wordt nog benadrukt door de drie portretten die onder de baldakijn schuin naar voren hangen. Aan deze tafel staan de meeste mensen. Dit gezelschap bestaat uit twee vrouwen en vier of vijf mannen. Tussen de vrouwen staat een man met zwart, krullend haar, tot op zijn schouders. Tegenover hem staat een man alleen. Het meest opvallend is het kind dat op een hoge stoel aan tafel zit. Hij zit met zijn rug naar de kijker toe maar draait zich om om toch naar de toeschouwer te kunnen kijken. Al deze mannen, vrouwen en het kind kijken de toeschouwer aan. Alle personen zijn in 17de eeuwse stijl gekleed.
Feestmaal in het Mauritshuis op 30 mei 1660 ter gelegenheid van het bezoek van Karel II (1630-1685), koning van Engeland , Pierre Philippe, 1660. Collectie Mauritshuis.

Kandelaars en blakers

Het woord blaker kennen we bijna niet meer. Het is een korte kaarsenhouder, die in een brede bak staat. Deze dient om kaarsvet op te vangen, maar je kunt er ook een lucifer of een domper (om de kaars te doven) op kwijt. Blakers hadden vaak een steel of iets anders om hen aan vast te houden, zodat je er makkelijk mee rond kon lopen. Kandelaars hebben niet zo’n brede opvangbak. Zowel kandelaars als blakers werden van allerhande materialen gemaakt: goud, zilver, koper, tin, keramiek en zelfs gedraaid hout.

Een plat zilveren schaaltje met midden daarop een kaarsenhouder. Aan het schaaltje zit een steeltje. Het schaaltje is handig om druipend kaarsvet op te vangen of om lucifers op te leggen. Aan het steeltje kan je de kaars meedragen als je naar een andere kamer gaat.
Zilveren blaker, Jacob Dijckman (toegeschreven aan), ca. 1671 – ca. 1719. Collectie Rijksmuseum

Een belangrijke plek voor vaste verlichting was de wand. De wandarm(atur)en konden zowel blakers als kandelaars zijn. Veel van deze wandarmen waren gemaakt van glimmend materiaal en hadden een achterplaat, waardoor het kaarslicht weerspiegelde. Dit gaf niet alleen een mooi effect, maar ook een hogere lichtopbrengst. Wandblakers of hangblakers waren bijzonder waardevol, helemaal als ze van zilver waren. Zelfs in de rijkere burgerhuizen in de stad trof je ze in de 17e eeuw maar zelden aan.

Kronen

De bijzonder rijke kroonluchters die wij hebben, met glas of zelfs kristal, dateren uit de 18e eeuw of later. Eerder waren er ook wel kronen, maar deze waren veel eenvoudiger. Vaak waren dit koperen kronen, te vergelijken met wat we nu kerkkroonluchters noemen. Op de afbeelding hieronder uit de 18e eeuw zie je dat de kroon een stuk eenvoudiger is dan wat er bij ons op de beletage hangt. Het glas en vooral het kristal van kroonluchters weerkaatst en breekt het licht van een kaars op een natuurlijke, prachtige manier, waardoor het licht nog magischer werd.

In donkere kleuren geschilderde prent van een 18de eeuwse grote kamer. Het middelpunt van de prent is een groep mannen, gezeten of staand aan een tafel. Deze groep trekt de aandacht door het heldere licht van een kaars of kaarsen op tafel, die overigens niet zichtbaar zijn. De mannen hebben het duidelijk naar hun zin en zijn in een drukke conversatie gewikkeld. Een type bon vivant met een gezellig buikje zit aan tafel in het volle licht. Aan zijn rechterhand staat een klein tafeltje met veel glazen en een kaars. Naast hem staat een lege stoel. De staande man links van hem kijkt hem minzaam lachend aan. De man daarnaast, die ook nog in het licht van de kaarsen staat, leunt op een lege stoel en rookt een pijp, wit met een heel dunne steel. Hij heeft een driekantige hoed op. De tweede man die aan tafel zit heeft dezelfde hoed op. Hij zit in het donker met zijn rug naar de toeschouwer toe. Aan de rechterkant van de kamer zit een man op een stoel bij de grote schouw. Ook hij heeft een driekantige zwarte hoed op. Hij bekijkt met een olijke blik een glas dat hij in zijn rechterhand omhoog houdt. Aan de andere kant van de schouw staan twee mannen, ook met een driekantige, zwarte hoed op. De een staat op een stoel met in zijn linkerhand een kaars, dat hij voor een geschilderd portret houdt. Met zijn andere hand wijst hij naar dat schilderij. De andere man die op de grond staat, kijkt belangstellend naar het schilderij. Links achter in de hoek staat een man in een blauwe jas met tressen. Hij is niet goed te zien. Hij staat voor een uitbundig versierde hoge smalle ronde kast waar op een hoge plank vijf glazen staan, de middelste en de buitenste twee zonder deksel. Ze zijn ook wat kleiner dan de andere twee met deksel. Aan de rechterkant op deze plank staat een kaars. Boven deze glazen staat nog een heel groot glas met deksel. Boven de kast hangt een borstbeeld van een man. In het midden van de kamer hangt een koperen kroonluchter met vier kaarsen, die niet zoveel licht geven als de kaarsen op tafel, die overigens voor de kijker niet zichtbaar zijn. De heren zijn allen gekleed in een broek van glanzende stof net over de knie met daaronder witte kousen. Ze hebben een pandjes jas aan in verschillende kleuren. Ze dragen een dunne witte halsdoek gestrikt als in een korte stropdas
Erat sermo inter fratres (De broeders raakten in gesprek), Cornelis Troost, 1740. Collectie Mauritshuis
ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Achtarmige kroonluchter van kristal18e eeuwKristalBibliotheek 39 (0102)
Kroonluchters van kristalca 1800KristalGrote zaal 48 (0286.1 en 0286.2)
Zesarmige kristallen kroonluchterWaterford, Ierland18e eeuwKristalEetkamer 58 (0382)
Kristallen kroonluchter19e eeuwKristalGobelinkamer 22 (0560)

Gerelateerde berichten

Mes en een vork met een bruin handvat

Van vingers tot couvert

Author

De maaltijd nuttigen met mes en vork is in West-Europa niet meer weg te denken. Het is basisprincipe nummer één van onze algemene tafeletiquette en hoewel iedereen weleens een boterham met zijn handen naar binnen werkt, nemen de meeste mensen tijdens het eten netjes hun mes en vork ter hand. Toch is ons bestek pas de laatste driehonderd jaar een vast onderdeel van de tafeldekking. Want als je handen toch behoorlijk ‘gereinigt zyn’, waarom een vork en mes gebruiken?

Elk tijdperk heeft zo zijn eigen tafelmanieren. Dat wij gewend zijn aan het gebruik van mes en vork tijdens de maaltijd, hoort bij onze tijd. Waarschijnlijk vinden onze voorouders dit verschijnsel maar heel vreemd en ongemakkelijk. We maken een korte reis door de tijd om te kijken hoe de vork in de steel zit en welke gebruiken gewoon zijn.

Een klein kind met een veel te grote rode pet, een bruin jak en een blauw schort zit zijn vingers af te likken met een bord in zijn hand.
Kind met mes aan zijn riem. Fragment uit: Boerenbruiloft, Pieter Brueghel de oudere, ca. 1568. Collectie: Collectie Kunsthistorisches Museum Wien.
Man op de rug gezien met een rood jak aan en een blauwe muts op. In de vouw van de muts zit een lepel gestoken.
Man met een lepel bij zich. Fragment uit: Boerenbruiloft, Pieter Brueghel de oudere, ca. 1568. Collectie: Collectie Kunsthistorisches Museum Wien.

Vingers

Aan het begin van onze jaartelling was de avondmaaltijd een belangrijk onderdeel van de dag. De Romeinen lagen aan tafel en nuttigden het eten met hun vingers, die ze vervolgens in kommetjes water doopten. Van een vork hadden ze nog nooit gehoord en messen werden alleen in de keuken gebruikt.

Mes en lepel

Een vork met drie tanden en een kleurig geëmailleerd heft en een zwart geworden mes met een vergelijkbaar heft.
Mes en vork versierd met vogels, takken en vruchten in email, anoniem, 1600-1615. Collectie: Rijksmuseum.

Tijdens de Middeleeuwen was het heel gewoon je eigen mes en lepel mee te nemen. Dit eetgerei had men altijd bij zich en hing aan de gordelriem, zie hier de oorsprong van ons ‘zakmes’. Gasten prikten met hun mes het voorgesneden vlees van een grote schaal en brachten het met hun handen naar de mond. De lepel werd gebruikt om uit één grote pan te eten of in latere tijden van een eigen bord. De vork kende men al wel, maar deze werd alleen gebruikt in de keuken als hulpmiddel bij het snijden. Je waagde het niet deze te gebruiken tijdens de maaltijd, want de vork werd gezien als een instrument van de duivel. De kerk had het gebruik ervan verboden, want je had niet voor niets tien vingers gekregen.

Vork

Pas aan het eind van de 17e eeuw werd de vork pas echt gebruikt tijdens de maaltijd. Men had genoeg van de vette vingers en ook de heersende mode bevorderde het eten met het harkerige instrument. Je moest zo’n grote gesteven witte kraag maar schoon zien te houden… De vorm van het mes werd aangepast, de punt werd afgerond omdat het vlees er niet meer aangeregen hoefde te worden. Toch hadden veel Nederlandse burgers nog moeite met de vork. Justus van Effen schrijft in 1733: “Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork”. Hij vond het bestek maar overbodig, als je je handen toch goed gewassen had.

Couvert

Halverwege de 18e eeuw werd het bestek gebruikt zoals wij dat kennen en was het eten met handen absoluut taboe. Als een gezin het zich kon veroorloven, at men van bij elkaar horende messen, lepels en vorken: het couvert. Vanaf het begin van de 20e eeuw werd het mes in de rechter- en de vork in de linkerhand gehouden.

Een puntige koker met aan het uiteinde en aan de rand zilver. Een zilveren mes en een zilveren vork met een handvat van agaat.
Bestek met een bestekfoedraal, 1740. Collectie Boijmans van Beuningen.

Gerelateerde berichten

Portrettengalerij in Amerongen

Het rode en het blauwe boekje

Author

Aankomend op de galerij tijdens een rondleiding vallen meteen de vele schilderijen aan de wand op. Hoewel er al de nodige schilderijen van oudsher hingen heeft Bentinck nog meer allure aan de Ahnengalerie gegeven. Hij had er behoefte aan zich als man van oude adel te presenteren. De families (van Aldenburg) Bentinck en van Reede behoorden immers al eeuwen tot de adel. 

Een man en een vrouw staan voor opengetrokken gordijnen in een tuin. Hij staat links en draagt een bruinige jas met witte manchetten die dezelfde plooien hebben als zijn molensteenkraag. Hij draagt een broek tot net over de knie, draagt een ring om de pink van zijn rechterhand, waarmee hij een maarschalkstaf vast houdt. Zijn linker hand ligt op de hanger van zijn ketting. De dame draagt een zwartfluwelen met goud geborduurde jurk. De mouwen vallen ioen daar zitten witte mouwen onder. Op haar hoofd draagt ze een kanten kapje en ze heeft een kanten molensteenkraag om. Ze draagt verschillende kettingen. Op de tafel tussen hun beiden staat een hondje (soort Cavelier King Charles Spaniel) dat met zijn voorpoten in de linker hand van de vrouw staat, haar rechterhand ligt op zijn rug.
Adriaan van Reede en Lucia van Goor, t.g.a. Gerard Hoet. Collectie Kasteel Amerongen.

De bovenlaag in de Republiek

Niet alleen in de tijd van Bentinck had de adel met nieuwe rijken te maken. In de 17e eeuw bijvoorbeeld konden rijke kooplieden uit Amsterdam zich dure buitenhuizen aan de Vecht veroorloven. Zij konden zich meten met de adel. 

Na de tachtigjarige oorlog was de traditionele structuur van een hof met trouwe adel verloren gegaan, maar de adel had nog wel een flinke vinger in de pap, bijvoorbeeld via de ridderschappen. Maar via de Staten van de provincies en de samenwerking van de provincies in de Staten Generaal konden ook rijke burgers een machtige positie verwerven. Zo ontstond een regentenstand.

Er lag alleen niets vast: in De Republiek werd nergens centraal genoteerd wie tot welke stand hoorde. Toch wist iedereen precies het verschil tussen adel, oud geld, regenten en nieuw geld: nouveau riche.

Theedrinkende dames in een interieur, links een meid, rechts een bode.
Deftig gezelschap in een salon rond de theetafel, Philip Tidemann, 1667-1705. Collectie Rijksmuseum.

Adel

De kosten voor onderhoud van kasteel en landgoederen kon de adel vaak niet opbrengen en ze werden dan tot verkoop gedwongen. De nouveau riche had wel de financiën en konden zich protserig als kasteelbezitters manifesteren. Voor de adel was dit een doorn in het oog en men ergerde zich met name aan het niet adellijk gedrag van de nieuwe rijken. Noblesse oblige, ingetogenheid, zuinig leven, omgangsvormen zijn bijvoorbeeld deugden die bij de adel horen. Je ziet dan ook dat oude adel zich altijd van deze nouveau riche wilde distantiëren. Hoewel… Een rijke koopmansdochter kon wel een aantrekkelijke huwelijkskandidate zijn.

Regent Gerard van Riebeeck straalt een en al status uit. Hij staat voor zijn buitenplaats Essesteijn, in Voorburg. Daar hingen dit portret en dat van zijn vrouw Charlotte Strick van Linschoten (hiernaast) als onderdeel van een portrettenserie die het aanzien van de families onderstreepte. Van Riebeeck draagt een goudbrokaten vest en bijpassende manchetten. Opvallend is het grote aantal knopen – vaak zonder functie – dat op zijn kleding is aangebracht.
Gerard Cornelis van Riebeeck (1722-1759), Mattheus Verheyden, 1755. Collectie Rijksmuseum.
Portret van Charlotte Beatrix Strick van Linschoten (geb. 1732). Tweede echtgenote van Gerard Cornelis van Riebeeck, vermoedelijk staande voor haar buitenhuis Eemwijck te Voorburg. Staande, ten voeten uit, een waaier in de rechterhand, de linkerhand rustend op handschoenen liggend op een balustrade versierd met de familiewapens van haar en haar echtgenoot. Strick van Linschoten liet zich portretteren in een japon met goudgele en bontgekleurde bloemen. Ze staat voor een buitenplaats, waarschijnlijk Eemwijck, gelegen tegenover Essesteijn, waar haar man voor poseert. Bij zijn dood erfde ze beide huizen. Daarbij lietze een nieuwe boerderij bouwen, met haar initialen in de geveltop. Op dit portret laten de familiewapens op de balustrade zien wie de opdrachtgevers zijn.
Charlotte Beartix Strick van Linschoten (geb. 1732), Mattheus Verheyden, 1755. Collectie Rijksmuseum.

Rood en blauw

Met de komst van Koning Willem I kwam er een in de grondwet geregelde adelstand. Toen werd niet alleen bestaande adel erkend en Nederlanders met een buitenlandse adelstitel ingelijfd, Willem I verhief ook vele mensen in de adelsstand. Bijvoorbeeld families die al lange tijd tot de regenten en patriciërs van het land hoorden. In 1903 werd het eerste Nederland’s Adelsboek gepubliceerd, beter bekend als het rode boekje. In deze serie worden de genealogieën van Nederlandse adellijke families gepubliceerd.

Uiteraard konden de patriciërs niet achter blijven en in 1910 komt het eerste Nederland’s Patriciaat uit. Niet alle patriciaatsfamilies worden opgenomen in de adel en sommige families vinden zich te deftig om bij de adel te horen. Opname in de blauwe boekje kan nog steeds. Je moet alleen wel aan kunnen tonen dat je familie gedurende de laatste honderdvijftig jaar een vooraanstaande rol speelde in de Nederlandse samenleving. Bovendien moet je een genealogie aan kunnen leveren die minimaal tweehonderd jaar beslaat.

Een heer van stand

Ileen Montijn gaat in haar boeken Leven op stand en Hoog geboren in op de cultuur, gedrag en gewoontes van de adel. De Heer Olivier B. Bommel, hoewel niet voorkomend in het rode boekje, geeft als heer van stand ook een aardig inkijkje in het leven van de adel.

Ingekleurde ets van een kasteel met twee torens en een brug die in een bocht naar het kasteel loopt met halverwege een ophaalbrug. Het kasteel heeft twee torens voor en een symmetrisch deel in het midden met een ingang met een trap en daarboven een balkon. Aan de achterkant zien we één poort. Op de voorgrond een jachtpartij en diverse ruiters.
Het Huis Nederhorst van den Hr Wellard Godard van Tuyl van Serooskerken, Anoniem naar een prent van Daniël Stopendaal. Collectie Noord-Hollands Archief.

Olivier B. Bommel was een creatie van Marten Toonder. Zijn Toonder Studio’s zaten in Kasteel Nederhorst, dat daardoor in de volksmond de naam Bommelstein kreeg. Goert van Reede van Saesveld koopt Nederhorst en op het schilderij in de lange gang staat Goert ook vermeld als Heer Goert van Reede Ridder Heer tot Amerongen Saetsvelt Nederhorst en Suylestein. Ook de Van Reedes van Nederhorst spelen een belangrijke rol in de Utrechtse politiek. Als deze tak van de Van Reedes uitsterft en na verwoesting in het rampjaar Nederhorst te koop komt staan, wordt neef Welland de nieuwe eigenaar.

ObjectMakerDateringMateriaalVaste plek (Atlantis)
Nederland’s Adel (rode boekje)Bibliotheek (kast naast de deur, bovenste plank)

Gerelateerde berichten