Eerder schrijft Margaretha al over de onrust in de steden. Nu het Staatse leger op de vlucht is geslagen en de eerste steden zijn gevallen, wordt de onrust alleen maar erger. Rotterdam, Haarlem, Leiden, Utrecht, Delft, overal heerst onzekerheid. Kwade geruchten over verraad vinden vruchtbare grond in de angst van het volk. Wagens worden geplunderd, schepen mogen niet aanmeren: het volk heeft de macht overgenomen van de regenten. Zelfs de vrij geliefde Willem III trekt aan het kortste eind: hij mag Utrecht niet binnen komen met zijn leger.

Onwelkom in Utrecht

Over de situatie in Utrecht schrijft Margaretha het meest. Ze heeft de chaos daar zelf aan den lijve meegemaakt. Ze moest immers Philippota en de kleinkinderen daar nog ophalen.

Eerste brieffragment over oproer

[hij vertreckt merge naer Enlant,] hier is geen plaets
daer men sich kan verseeckeren, te rotterdam haerlem
leijden wttrecht is delft is alde gemeente1het gewone volk in op roer
roepe niet ander als van veraet en dat ons lant
verkocht is dat nu geleevert sal worde, hier plu
=nderense de wagens met goet dewelcke wt gebrocht
worde te delft houdense de scheepe aen willense
niet laeten passeere de heere reegente2regenten: stadsbestuurders hebbe niet te
segge, te wttrecht houdense de poorte toe wille sijn
hoocheijt3Prins Willem III met de meliesie4militie die daer voor lege daer niet in hebbe
dwinge de burgemeesters de sleutels af seggende
dat die geen burgemeesters sijn maer sij selfs
hamel5Nicolaas Hamel, burgemeester van Utrecht seijt me dat geprikuliteert(?) heeft om hals
te koome, dan is ontkoome, ick was voorleede dijns
dach inde stat van wttrecht maer Een Euri6een uur, wist
niet hoe daer weer wt te koome dorst7dorsten: durfen mijn
naem niet bekent maecke trock mijn kap inde
oochgen ginck so stilletges onbekent wt de stat
daer terstont de poorte op, gesloote wierde hade sij

Tweede brieffragment over oproer

geweeten ickt was, soude ongetwijfelt een affront8affront: belediging, krenking van de eer
leeden hebbe, so roepense overde brandenburchse
troepees dat die niet en koome en dat uhEd die pen
=ninge in sijn sack gesteecke heeft, tis niet te bedencke
so de mense spreecke op alle reegente ija op de prins 
selfs, och oogeluckichge komissie voor ons dewelcke
mij altijt so swaer opt hart heeft geleegen, [ick bidt]

Met haar kap voor haar ogen getrokken glipte Margaretha stilletjes uit de stad. Zelfs haar naam wilde ze niet gebruiken. Ze is een bekende in Utrecht maar de stad voelt erg vijandig aan. Haar identiteit wil ze dus geheim houden. Kwaad volk beschuldigt Godard Adriaan van het geld voor de Brandenburgse troepen in eigen zakken steken. Hij is duidelijk geen populair man meer in Utrecht en dat gebrek aan populariteit straalt af op zijn familie.

In een stad gaan mensen elkaar te lijf. Meubilair wordt in de gracht gegooid, een gevel wordt om ver getrokken.
Fragment uit de prent “Klacht over de rampspoed in de Republiek tussen 1672 en 1675” van Romeijn de Hooge (1675). Collectie Rijksmuseum

Rust in Amsterdam?

In meerdere steden heerst wanorde maar Margaretha schrijft ook dat het er in Amsterdam een stuk ordelijker aan toe gaat. De stad zit prop- en propvol met vluchtelingen maar door de voorzichtigheid van de regenten valt de onrust mee. Soldaten in dienst van de stad houden de orde. Margaretha is niet laaiend enthousiast over naar Amsterdam gaan — daar heersen immers dezelfde kwade geruchten als elders — maar het is een relatief veilige plek om heen te vluchten.

Eerste brieffragment situatie in Amsterdam

[broeder te sijn], want om dewaerheijt te segge tis
hier overal in sulcke oproer vande gemeentegemeenschap die
so vieleijn9vilein: gemeen spreecke en te Amsterdam selfs dat me

Tweede brieffragment situatie in Amsterdam

niet weet waer te wende, doch daer is noch geen oproer
maer de gemeente stil alleen spreeckense op de vluchte-
-line dat sij nu als Elck sijn goet inde stat heeft ock
Eens rijck sulle worden dan dat sijn woorde, ock sijn
de heere van Amsterdam seer voorsichtich en stelle
van nu aen daer al ordere op neeme alledaech
volck aen om inde stat te blijfve en hoope noch
Eenige ruijterij in haer stat te krijgen, tis onge
looflijck dat volck en goet daer gevlucht in
komt men sou segge het onmoogelijck was de
stat het sou konne berge, [ick heb meest al ons]

De Dam in Amsterdam vanaf de Kalverstraat gezien, met het stadhuis, de Nieuwe Kerk, de Waag, de Papenbrug en de toren van de Oude Kerk. Op de Dam bevinden zich groepen mensen uit verschillende rangen en standen, gekleed volgens de mode van circa 1670. Onder de afbeelding in de marge de legenda.
Dam in Amsterdam, Johannes Kip, 1685 – 1690. Collectie Rijksmuseum.
  • 1
    het gewone volk
  • 2
    regenten: stadsbestuurders
  • 3
    Prins Willem III
  • 4
    militie
  • 5
    Nicolaas Hamel, burgemeester van Utrecht
  • 6
    een uur,
  • 7
    dorsten: durfen
  • 8
    affront: belediging, krenking van de eer
  • 9
    vilein: gemeen