Na zijn bezoek aan de Keurvorst van Brandenburg in Minden is Godard Adriaan nu in Bremen. Hij heeft goede verhalen over de ontvangst door de Keurvorst. Margaretha hoopt dat hij nu snel van zijn missie ontheven zal worden en weer naar huis kan komen. Ook voor de Utrechtse politiek zou dat goed zijn, want het is een zootje. Thuis in Amerongen lijkt het hoge water gelukkig weer te gaan zakken.

Opening brief

Ameronge den
3 maert 1677
[recp: 8. dito]

Mijn heer en lieste hartge

tis mij lief wt uhEd aengenaeme vande 24 febrijwa
te sien deselfve weer wel tot breeme is aengekoome
en bij den heere keurvorst so wel onthaelt is,
hoope hij sijn volkoome demisi nu sel hebbe en dat
ick met de laeste post sal hooren van uhEd weeder
komst daer wel naer verlange, [aengaende ons werck]

Hoogwater in de boomgaard

Het is nu de tijd om jonge boompjes te planten. De beukhagen zien er goed uit, dus daar is het volgens de hovenier en Teunis niet nodig. Fruitbomen in de grond zetten moet wel, maar daar is nog niets van gekomen vanwege de enorme wateroverlast. Al het werk dat moet gebeuren is zo overhoop geraakt, dat men niet weet waar men moet beginnen. En dan is er ook nog een zieke! Maar nu het water weer zakt gaan ze hun best doen.

Brieffragment hoog water en boomgaard

[komst daer wel naer verlange,] aengaende ons werck
alhier van in te pooten, inde beucke hechge so den
hoofenier en teunis seijt, sijn daer weijnich of
of geen in doot gegaen of in te poote, tot noch toe
hebbe wij geen fruijt boome die alleen inde booga
in te poote sijn, heeft men tetnocte niet in
konne doen, doort hoochge water, nu salme al
doen so veelt moogelijck is, het water valt nu weer
en sal men niet versuijme te doen so veel men kan
tis waer alt werck komt so overhoop dat men niet
weet wat men Eerst beginne sal, en ott more is
sieck ick sal Een ander in sijn plaets gebruijcken ,

In een tuin wordt een klimplant gesnoeid, bomen geplant en gespit. Op de achtergrond wordt er op het land gewerkt (ploegen, zaaien).
Welke werkzaamheden in Maart rond het huis uitgevoerd moeten worden. Uit: Georgica curiosa: das ist: Umständlicher Bericht … von dem adelichen Land- und Feldleben, Wolf Helmhard von Hohberg, 1682. Collectie Heinrich Heine Universität, Düsseldorf

Financieel wanbeheer in Utrecht

In Utrecht wordt volgens Margaretha reikhalzend naar de terugkeer van de heer van Amerongen uitgekeken. Ze maken er een potje van en het gaat er zo grof aan toe, dat je schrikt als je het hoort. De Staten van Utrecht hebben zich bij een dinertje laten overhalen tot een schikking in een geschil over onroerend goed met de Graaf van Waldeck. De Staten zijn daarbij tienduizenden guldens kwijt geraakt. Vervolgen geven ze rustig tweeduizend gulden cadeau aan de dochter van de heer van Zuijlen. De burgers zijn woest, want ondertussen wordt er geen rente uitgekeerd op leningen bij particulieren en de belastingen zijn torenhoog. De compagnieën met soldaten die Utrecht moet betalen, hebben al een jaar geen betalingen gehad. En dat terwijl die arme mannen al heel snel weer op veldtocht moeten.

Brieffragment financiën Utrecht

[pille gaef voor sijn outste dochter gegeefve] overt
Een Ent ande spreeckt de gemeentede burgers so dat niet
te seggen is, en dat om datter geen rente betaelt
en worden als nu onlans Een half ijaer daerse
so veel ten achteren sijn, de kompangie sijn
ock Een vol ijaer ten achteren en de bloeijen1Hier waarschijnlijk in de betekenis van bloed: arme mannen, onbetekende mannen (vgl. “bloedjes van kinderen”)
moeten weer so vroech int velt hoe kan dat gaen
en men moet sulcke swaere schattine geefve
ten is voorde arme gemeente niet op te brenge

Een schets van een tentenkamp met eenvoudige tenten en soldaten daar omheen. Sommiges zitten in de tent, sommigen in het veld, er zijn er een paar te paard. Achter de tenten een huifwagen en in de verte een kerktoren.
Gezicht op een kampement van het leger van Willem III bij Lembeek, Vlaams-Brabant, Josua de Grave, 1675-08-02. Collectie: Rijksmuseum.

Corruptie en onrecht

Bovendien is het duidelijk dat de gebruikelijke baantjesverkoop tot corruptie, afpersing en onrecht leidt. Margaretha vertelt wat “onze Jan Fik” is overkomen. Jan Fik probeerde een ruzie te sussen tussen zijn mannen en een herbergier in Nieuwersluis. Daarbij kreeg hij zelf klappen en vervolgens werd hij opgepakt door de Maarschalk van Abcoude (een soort politiecommissaris) die hem 100 dukaten aftroggelde en hem gevangen liet zetten in Utrecht. Jan Fik ging verhaal halen bij de procureur-generaal van het Hof van Utrecht. Toen die de Maarschalk daar op aan sprak werd hij woest. Dat maarschalksambt had hem zo veel geld gekost, dat hij het er ook weer uit moest zien te halen.

Brieffragment Jan Fik klaagt over de Maarschalk van Abcoude

[hem ijan fick gebonden binne wttrecht,] waer
over ijan fick hem aende prockureur generael
beklaechde, die den Maerschalck daer over
aen sprack en tot Antwoort bequam dat
hij sijn Amt so dier om gelt had gekocht
dat hij ter weer most sien wt te haellen

Een man vecht met twee mannen om een grote zak waar geld uit valt. Achter de man haalt een vierde man geld uit de tas die op zijn rug hangt. Op de grond zit een kind het geld op te rapen dat valt. Erboven staat een tekst: Dein gelt nit also hart verschliess/ Das gutt er will / des niet geniess / So soll es auch niet sein als frey / Das solchs eim yeden offen seyn / Recht muttelmass steht wol dabey.
Over verloren geld, Hans Weiditz, ca. 1520, uit: “OFFICIA M.T.C. EJn Bůch So Marcus Tullius Cicero der Römer zů seynem Sune Marco von den tugentsamen ämptern […]”, Augsburg 1533, um 1520. Collectie Kunsthalle Bremen- Der Kunstverein in Bremen

Als de procureur-generaal zou bepalen dat hij die 100 dukaten bij het Hof zou moeten inleveren, dan zou hij daar wel spijt van krijgen. Hoe durfde hij partij te kiezen tegen de Maarschalk, en vóór een armzalig mannetje! Margaretha weet niet hoe het verder afgelopen is, maar ze vindt het geen wonder dat de mensen klagen dat ze hun recht niet kunnen halen. Als Godard Adriaan thuis komt zal hij wel meer horen dan ze hier kan opschrijven.

Tweede brieffragment Jan Fik klaagt over de Maarschalk van Abcoude
Derde brieffragment Jan Fik klaagt over de Maarschalk van Abcoude

als hij gekondemneert wiert die honde duij
katons2honderd dukatons weer ondert hof te legge dorst tol
die hem weegens de Maerschalck in dit werck
bemoeijde wel segge dat hij wel maecken sou
dat het de prockureur generael sou rou
=we dat hij hem partijdich teegens de maer
schalck toonde watter aen so Een poepge3Poepje, paapje. Denigrerend bedoelde aanduiding van een katholiek, een Duitser of een oost-nederlander
geleege was en diergelijcke meer, in soma
hoet nu daer voort mee gegaen is weet ick
niet altoos Elck klaecht Even seer datse

datse tot goen recht konne koomen, als uhE
hier komt sult al met wonder veel hoore dat me
niet al schrijfve kan , [de heere wil ons alle]

Tekening van de schans van buitenaf. Recht voor ons een ophaalburg en de grote aarden wallen die daar bovenuit steken. Om de wallen heen, inde gracht, staan palen of een lage palisade. Voor de schans zit iemand te vissen en er staan twee mannen. Eén man staat op de ophaalbrug. Boven de wallen uit steken een paar daken.
De schans Nieuwersluis in 1673, Louis Philip Serrurier, ca. 1700, naar een prent in: ’t Ontroerde Nederlandt , deel 2, uitgegeven in 1676. Collectie Het Utrechts Archief.

Buiig Weer

Margaretha verlangt erg naar Godard Adriaans thuiskomst, maar ze schrijft toch in een PS dat ze hoopt dat hij zijn thuisreis niet met dit buiige en onbestendige weer over water zal maken. Dat is vanuit Bremen wel de snelste weg (over de Waddenzee en de Zuiderzee naar Amsterdam).

Afsluiting

[niet al schrijfve kan,] de heer wil ons alle
bewaere, in wiens heijlige bescherminge uhEd be
veelle, blijfve

Mijn heer en lieste hartge
uhEd getrouwe wijff
M Turnor

ick hoope niet dat
uhE huijs koomende
sijn reijse over water
in dit buijichge en
ongestadige weer sal neemen
dat te sorchlijck sou weesen

Afbeelding van een zee met woeste golven met daarop diverse zeilschepen. Op de voorgrond een stuk land waarop een paar mannen staan toe te kijken.
Storm op zee, Matthieu van Plattenberg, ca. 1640. Uit: “Seestücke und Landschaften”, uitgegeven door Jean Morin. Collectie Kunsthalle Bremen-Der Kunstverein in Bremen.
  • 1
    Hier waarschijnlijk in de betekenis van bloed: arme mannen, onbetekende mannen (vgl. “bloedjes van kinderen”)
  • 2
    honderd dukatons
  • 3
    Poepje, paapje. Denigrerend bedoelde aanduiding van een katholiek, een Duitser of een oost-nederlander